Bentheimerzandstenen Paardekribben
Drentsche volksalmanak 1972
Paardekribben van Bentheimer zandsteen
door A. BICKER CAARTEN
Op zwerftochten in de omgeving van Meppel viel mijn oog op zandstenen voerbakken, die meestal buiten gebruik bij oude boerderijen staan, soms wel vier op één erf (Echten). Ruw, verweerd, erg zwaar en daardoor soms enigszins in de weide weggezakt en wat de lengte betreft, geen één gelijk. Je voelt, dat die bakken een betere tijd gekend hebben en wel eens heel oud kunnen zijn en je vraagt je af wat het eigenlijk zijn, waar en wanneer zij werden vervaardigd. Niemand weet er veel over te vertellen en slechts geleidelijk hebben wij ons enigszins een beeld daarover kunnen vormen.
Naam en bestemming
De zandstenen voerbak wordt ook peerdebak, paardekribbigje, peerdekrub, voederkrib, paerdezomp, zompe, zumpe en zumke genoemd. Uit verschillende van deze namen valt af te leiden, dat deze voerbakken oorspronkelijk voor het voederen van paarden hebben gediend. Dat klopt met hetgeen de onvolprezen H.W. Heuvel in 1909 opmerkt bij de beschrijving van de Achterhoekse boerderijen: 'Voor de paarden is meestal een zandstenen voederkrib, soms met naam en jaartal uit de 18de eeuw erop; daarboven is de ruif en een klep of deksel tusschen beide, dat opgeslagen kan worden, belet het invliegen der hoenders
De paardekribben stonden, met kantelbare houten klep, op de deel van de boerderij vóór de paarde stal en wel op een voetstuk, hetzij gemetseld, hetzij van zandsteen. Door gewijzigde omstandigheden - geen of een gering aantal paarden - zijn de voerbakken bijna overal
buiten de boerderijen terecht gekomen of zij worden als varkenstroggen gebruikt. Vooral de kleine voerbakken doen sinds lang als varkenstroggen dienst. Slechts hier en daar hebben enkele paardekribben van zandsteen hun oorspronkelijke bestemming behouden, o.a. in Kolderveen, Nijeveen, Ruinerwold en Schoonebeek.
Beschrijving van de voerbakken
De voerbak is gehouwen uit een blok zandsteen, afkomstig uit de groeven bij Bentheim en het nabij Bentheim gelegen Gildehaus, waarvan de zandsteen vrijwel gelijk is. De groeven van Gildehaus leveren nu nog in beperkte mate zandsteen.
De Bentheimer zandsteen is grofkorrelig en wit-geel van kleur; soms doorregen met geelbruine strepen. In de natuur patineert de steen vrij spoedig tot donker grijs en grauw. De Gildehauser zandsteen is iets fijner van structuur en iets warmer van toon.2
In het algemeen zijn de paardekribben vrij regelmatig van vorm, maar er zijn ook bakken, die aan de ene zijde hoger zijn dan aan de andere of waarvan een gedeelte breder is (afb. 4). Het behakken is soms zeer regelmatig en fraai, soms bruut werk.
De hoogte en de breedte verschillen onderling in het algemeen niet veel. De hoogte is meestal 22 à 28 cm en de breedte, gemeten aan de bovenzijde, ongeveer 40 à 43 cm. Met de lengte is het evenwel wonderlijk gesteld. De kleinste (kortste) voerbak, welke wij kennen –in de tuin van het Provinciaal Drents Museum is 67 cm lang bij een breedte van 38 cm en een hoogte van ongeveer slechts 18 cm. Hierop volgen de ons bekende lengtematen: 71, 72, 73, 75, 76, 77, 84, 86, 90,91,92,96,100,109, 110,111,112,114,115,118,120,125,127,
129, 130, 139, 156, 250 cm en tenslotte een lengte van niet minder dan 305 cm, bij een breedte van 55 cm en een hoogte van 30 cm Toen de 18de eeuwse boerderij te Nijeveen, waarin deze grote paardekrib stond, werd gesloopt, was de bak vanwege zijn gewicht niet te vertillen en werd hij op rollen verwijderd. Een lange kribbe kon worden geplaatst vóór twee paardestallen, 'een twee-peerds-kribbe', zodat twee paarden daaruit gevoerd konden worden. De heel lange kribben zullen mogelijk voor de voedering van drie paarden hebben gediend.
De voerbakken hebben inwendig rechte of ronde hoeken; de laatste het meest. Aan de bovenzijde zijn de afmetingen van de kribben groter dan aan de onderzijde, hetgeen een utiliteitsfactor zal zijn, maar de sierlijkheid komt het ten goede.
Jaartallen, namen en versiering
Zoals vermeld deelt Heuvel mede, dat de Achterhoekse voederkribben soms voorzien zijn van naam en jaartal uit de 18de eeuw. Ook in, Twenthe is dit het geval en in Schoonebeek komen op enkele kribben eveneens jaartallen voor. Waarschijnlijk zijn de jaartallen uit de 19de eeuw iets talrijker dan die uit de 18de eeuw. Een enkele keer treft men ook een versiering aan, zoals een zonnerad, een zesster of twee paardjes. In Drenthe zijn mij geen paardekribben bekend met namen of met versieringen. Een enkele keer is een merkteken zichtbaar (afb. 1).
De verspreiding van de paardekribben in ons land voor zover bekend komen de zandstenen paardekribben in ons land voor in Gelderland, Overijssel, Drenthe en in Westerwolde (Gr.). De bij Hotel 'Bieze' in Borger opgestelde kribben zijn afkomstig uit ter Wisch bij Sellingen (Gr.).
Waar werden de voerbakken gehouwen?
De zandstenen paardekribben, in het byzonder de grotere, zijn heel erg zwaar, zodat het vervoer daarvan niet eenvoudig zal zijn geweest; indien de onbehakte steenblokken hier te lande zouden zijn bewerkt tot voerbakken, zou het vervoer heel wat meer moeite hebben opgeleverd.
Bovendien hadden de steenhouwers, die de blokken uit de groeven hakten, in tegenstelling met de boeren, de nodige ervaring in het bewerken van de zandsteen. De paardekribben werden daarom bij de groeven gehakt en kant en klaar naar hun bestemming vervoerd.
Waarom stenen voerbakken
Waarom voerde men de zandstenen paardekribben in vermelde landstreken van verre aan en waarom maakte de boer zijn voerbakken niet zelf, bijv. van eikehout? De boeren wilden liever de voerbakken van steen hebben, omdat zij op duurzaamheid zijn gesteld. Men zal de
voorkeur hebben gegeven aan voerbakken van de onvergankelijke Bentheimer zandsteen boven die van hout, die na verloop van tijd door de paarden werden versplinterd (kribbebijters!).
De Bentheimer zandsteen en de toepassing daarvan
De Bentheimer steen werd gedolven in de groeven bij Bentheim, eigendom van de Graaf van Bentheim, die tegen betaling de vereiste hakvergunningen verleende.
Deze zandsteen werd gedurende vele eeuwen in ons gehele land toegepast bij de bouw van kerken, torens, kastelen, raadhuizen en voorname woonhuizen, zowel in de gothiek als in de renaissancetijd en later.
De losgebroken en gehouwen blokken zandsteen werden van Bentheim naar de plaats van bestemming vervoerd en daar tijdens de bouw verwerkt tot venster- en deuromlijstingen, traceringen, topgevel bekroningen, afdekkingen, pinakels, poortjes en dergelijke .Soms werd zelfs het gehele gebouw in Bentheimer zandsteen opgetrokken. Als voorbeeld kan worden vermeld het gebruik van Bentheimer zandsteen aan het v.m. kasteel 'de Kinkhorst' te Meppel.
Verwerkten de bouwmeesters van de grote gebouwen gedurende vele eeuwen in het gehele land Bentheimer zandsteen, in de oostelijke provincies pasten ambachtslieden en boeren dit materiaal eveneens toe bij objecten van de landelijke bouwkunst, zoals waterradmolens (vooral de voet van het molenhuis), hekpijlers, de teerlingen van de standerdmolen te de Lutte, koelbakken in smidsen, grenspalen, waterputten (putranden) op boerenerven, sluitstenen boven de niendeur, vloerbedekkingen, plinten en poeren van boerderijen, alsmede slijpstenen.
Men kende verschillende soorten slijpstenen, n.l., harde, middelharde en zachte, die nog omstreeks 1900 met paard en wagen uit Gildeshaus werden gehaald. Wat de zandstenen koelbakken betreft, kan worden vermeld, dat bij restaurant 'Het Oude jachthuis' te Eursinge zich een zandstenen koelbak bevindt, die afkomstig is uit de smidse van Kamphof te Pesse, waar hij minstens een eeuw moet hebben gestaan. Deze koelbak is 45 cm hoog, 48 cm breed en 96 cm lang.
Het Kunstreisboek voor Nederland, samengesteld door Monumentenzorg, vermeld bij de beschrijving van oude boerderijen in Oud-Schoonebeek het gebruik van de Bentheimer zandsteen zo aardig: 'De boerderijen onderscheiden zich van die in het overige Drente door verschillende eigenaardigheden, grotendeels onder invloed van het aangrenzende Duitse gebied: het gebruik van Bentheimer steen voor plinten, blokken om de achterbaanders, vloerbedekking, al of niet van jaartallen voorziene platen aan weerszijde van de stookplaats, paardekribben en, op het erf, waterputten'.
Romaanse doopvonten van Bentheimer steen
Voorts dient nog de aandacht te worden gevestigd op de Romaanse doopvonten van Bentheimer zandsteen, die hier en daar nog aanwezig zijn in kerken en musea in het noorden en oosten van het land. Over Drentse doopvonten van zandsteen schreef ds.L.A. de Groot. Hij vermeldt, dat alle vonten uit de ateliers van Bentheim komen, enkele uit de 12de eeuw en de overige uit de 13de eeuwen tot ongeveer 1275 zijn gehouwen en dat de Romaanse doopvonten in ons land aangetroffen worden ten noorden van de lijn Ermelo -Groenlo .
Het vervoer van bentheimer zandsteen
De bij de bouwwerken toegepaste Bentheimer steen, werd, zoals vermeld, in blokken vervoerd en ter plaatse van de bouw, al naar te stellen eisen, verwerkt. Het vervoer zal vanwege het zware gewicht niet eenvoudig zijn geweest en daarom werd de steen zo veel mogelijk per schip over de Vecht en verder vervoerd. De Vecht was van Nordhorn af -ongeveer 15 km van Bentheim - bevaarbaar voor kleine, speciaal daarvoor gebouwde schepen. In Zwolle werd de steen overgeladen in grotere schepen voor verder vervoer over de Zuiderzee naar Amsterdam. Zwolle was mede daardoor voor de handel in Bentheimer steen een belangrijk centrum4. Ook Hasselt was vroeger een stapelplaats voor de Bentheimer steen 5. Toen in 1559 het Blokhuis te Leeuwarden moest worden uitgebreid ging men zowel in Zwolle als in Hasselt Bentheimer steen bezichtigen, die men graag zou hebben verwerkt, maar de financiën lieten dat niet toe. In de jaren 1562, 1563 en 1564 werd echter, behalve Friese en Leidse steen, ook Bentheimer steen toegepast.
In de reisbeschrijving van de Groninger Abel Eppo van Bolhuis, die in 1694 Bentheim bezocht, wordt tweemaal melding gemaakt van de Bentheimer steen: en voorts gingen wij bij de steenkuilen langs en oock in een steenkuil, dewelke wel soo diep waer als Warffumer kereke hooch is, alwaer de grouwe Benthemer sarck uitgehouwen wordt en vonden in het uytgaen van een kuil een brombelbusch, dewelke al heel rijp waeren van de hitte van de sarck (4 augustus 1694) en daeruit zijnde gingen wij voort en quaemen bij een neutebusch, daer wij seer veel neuten pluckten en voorts sijn wij om een uir tot Benthem gekomen en pleisterden in het witte peert, tegenover het slot enz. Na enige tijd komt het gezelschap in 'Noordhoorn', waar gelogeerd wordt: 'Buiten de stad ommegaende quaemen wij bij een olijmolen en koornmolen, die allebeyde door de loop van het water maelden en verders gaende quaemen wij bij een velt, daerbij duizenden stucken grauwe sarck lagen, dewelke aldaer van Benthem met de waegens gebracht en schepen van Noorthoorn nae Amsterdam gevoert wijrden en sijn doen wederom in de stadt gegaen en aldaer vernachtet' enz.
Dit, wat het vervoer per schip betrof. Naar streken, die niet of bezwaarlijk per boot bereikbaar waren, vond het vervoer per paard en wagen plaats, zo bijv. door Drenthe naar Groningen. Uit de '11e en leste Rekening van Peter van Coclen, lantschriver slants van Drenth van den penningen bij hem ontfangcn van den tollen te Coferden (1538) (Rijksarchief te Assen), blijkt het volgende:
'Den vors dach (6 maart 1538) hebben vier burgers van Coeforden genoemt jonge Jan Lewericksfelt olden Johan sin broder Hensgen Trippenmaker ende Jan Bruyns gefuert duer Coeforden mit vier waegen vier voder steens.
Den vors.dach hebben vertolt Hijlbrant van Ringe eenen wagen mijt bentemer stein geladen betaelt van dat voer steen drie st... (12 maart).
Den vors.dach (9 april) hefft Gerrijt van Rijnge vertolt eenen wagen myt Bentemer steen geladen na Groningen. ..
Den 11 dach van Mey.. .ende Jacob Harthauwer burger van Groningen hem laeten durch gacn elf voer Bentemer steens. ..
28 mei.. .noch sin daer wt der herschafft van Benthem duer gegaen. ..tesamen thien wagen dese sint myt Bentemer steen geladen. ..
Den vors.dach hefft Jacob Harthauwer van Groningcn burger durch laeten gaen thien voer Bentemer steens. ..
Het Rcgister van den wechelde to Coeferden, uit het zelfde jaar (1538) vermeldt het volgende:
'Den VI dach van Merte hebben de burger van Groningen Jacob Harthauwer en de Gerryt van Gronyngen tsamen laeten durch Coeforden varen elff voer Bentemer steins. .. 18 maart Jacob Harthauwer vijff voer Bentemer steens. ...”
Dit betrof het vervoer van blokken Bentheimer steen voor de bouw van voorname gebouwen.
De Directeur van het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem was zo vriendelijk mij mede te delen, dat in het begin van de 18de eeuw de putranden van Bentheimer steen in grote getale in Oost-Nederland werden aangebracht en dat de boeren die zelf aan de grens gingen halen. Onder de Twentse boeren doen nu nog verhalen de ronde over het moeilijk vervoer van Bentheimer steen9. A.E.Rientjes deelt mede, dat de boeren in Twenthe soms met paard en wagen de puttranden uit de steengroeven van Bentheim en Gildehaus ophaalden10. Een oude boer uit Schoonebeek kon zich nog herinneren, dat in zijn jeugd een paardekrib uit Bentheim met paard en wagen was opgehaald. Hieruit blijkt, dat de paardekribben inderdaad kant en klaar van de groeve kwamen. Geen enkele Drentse boer wist mij echter te vertellen hoe de paardekribben op zijn erf waren gekomen. Dat wijst er wel op, dat de zandstenen paardekribben al heel lang in Drente in gebruik zijn.
Wat nu het vervoer van de in Drenthe aanwezige paardekribben betreft, veronderstellen wij, dat een gedeelte door de boeren zelf uit Bentheim en Gildehaus met paard en wagen werd opgehaald en dat een deel, waarschijnlijk het grootste, per schip over Vecht en zo nodig, over Zwartewater, Meppelerdiep en kleine stroompjes in Drenthe is gebracht.
De ouderdom van de paardekribben
Dat gedurende vele eeuwen Bentheimer zandsteen bij grote gebouwen in ons land werd toegepast, betekent niet, dat gedurende die zelfde tijd deze steen ook bij de landelijke bouwkunst in de oostelijke provincies werd gebruikt en dat in die streken de paardekribben van Bentheimer steen in gebruik waren. Het platteland leefde vroeger heel sober en de toepassing van Bentheimer steen zal bij de landelijke bouwkunst veel later in gebruik zijn gekomen. De vele 18de en 19de eeuwse jaartallen, aangebracht op Bentheimer zandsteen, wijzen daarop. In Drenthe is de Bentheimer steen het minst toegepast. Dr.Jan Naarding merkte in een in 1950 gehouden lezing over 'de betrekkings tussen Drenthe en Bentheim12 o.a. het volgende op: 't Boervolk tummerde er de hoezen van iegen inlands matterjaol; iekenboompies en twiegen en klei veur de waand, aas kenden ze niet. Jao een enkele kerk is wat zandstien an spandeert, die van Anlo cn Vries bijvcurbeeld doe de pastoors niet langer genugen nammen mit waand cn strodaok. Maor juust in die tied hadden ze ...'t kerkenbouwen van bakstienen en pannen oetspikkeIeerd en stien bakken van Drentse liem wol best. Zo zint de kerken in Drenthe umtrent almaol van bakstienen bouwd wooren, die men zölm maken kun en niet van Bentheimer zanstien daor men duur veur betaolcn mus. Wat putkepen, wat stiepen en poeren en paerdezompen bij de dikke boeren die zag men wal is van zandstien en wat lieuwchies en aner waopentiekens bij de börchies van 'n enkele edelman'.
Wanneer wij bedenken, dat op de bij de boerderijen toegepaste Bentheimer zandsteen en op de paardekribben, voor zoveel ons bekend, geen oudere jaartallen voorkomen dan uit de 18de eeuw, lijkt het mij verantwoord te veronderstellen, dat de paardekribben, die in onze
streken worden aangetroffen, hoogstens uit het eind van de 17de eeuw dateren. Intussen kennen wij voor Drenthe geen oudere vermelding dan 1789. Op 14 januari van dat jaar overleed op het Huis Dikninge te de Wijk Warmolt Lunsingh, oud-rentmeester der voormalige abdij Dikninge. De erfgenamen waren van mening, dat verschillende voorwerpen, o.a. een "paardekribbigje' tot de nalatenschap behoorden, omdat die door de overledene op eigen kosten waren aangeschaft13 .
Aangenomen mag worden, dat het 'paardekribbigje' in 1789 al tal van jaren op Dikninge aanwezig zal zijn geweest.
Bronnen:
1 H. W. Heuvel. Volksgeloof en Volksleven. Zutphen, 1909, bI. 296. Na bladzijde 254 bevindt zich een plattegrondtekening van een nieuw boerenhuis in de Achterhoek, waarop de plaats van drie voerbakken op de deel is aangegeven; twee vóór twee paarde stallen en één vóór het varkenshok.
2 J. A. L. Bom. Natuursteen bij Historische Bouwwerken. Bulletin van de Kon. Ned. Oudheidkundige Bond, 6de serie, j.g. 3, dec. 1950.
3 Ds. L. A. de Groot. Negen Romaanse zandstenen doopvonten, een rijk Drents cultuurbezit. Maandblad Drenthe, 1966, bI. 47.
4 "Overijssel", samengesteld onder redactie van G. A J. van Engelen van der Veen, G. J. ter Kuile en R. Schuiling, Deventer, 1931, bI. 75.
5 W. J. Formsma. De oude archieven der gemeente Hasselt, Assen, 1959, bI. 91.
6 J. S. Theissen. Het Leeuwarder blokhuis in de 16de eeuw. De Vrije Fries, 21ste deel, 1913, Leeuwarden.
7 Rijksarchief te Groningen. Het Huis Archief Van Bolhuis, nr. 5.
8 Welwillende mededeling van de heer J. Poortman te Meppel.
9 Welwillende mededeling van de heer E. Jans te Almelo.
10 A. E. Rientjes. Het Oude Landschapsschoon in Overijssel. Verhandelingen en
Mededelingen Ver. Overijsselsch Recht en Geschiedenis, 1945, bl. 9.
11 Welwillende mededeling van de heer H. Detmers te Schoonebeek.
12 Lezing van dr. Jan Naarding gehouden op 26 augustus 1950, in het kader van het Cultureel Contact Nederland- West-Duitsland (getypt).
13 B. Lonsain. Het bengelklokje van Dikninge. N. Drentse Volksalmanak, 1935, bl. 16 e.v.
Schrijver dezes mocht voorts van de heren H. Hagens te Almelo en A. L. H. Stahl te Meppel gegevens over het behandelde onderwerp ontvangen.