Ooievaarsnesten in Drenthe
Maandblad Drenthe juli 1940
Zwerftochten door het Drentsche Landschap I.
door Dr R. D. MULDER.
Langs de Drentsche ooievaarsnesten.
Vanouds telde elk Drentsch dorp zijn ooievaarsnest en de jaarlijksche terugkeer van de vogels, in begin April werd als iets vanzelfsprekends beschouwd.
Na 1920 verminderde het aantal broedende ooievaarsparen èchter sterk (en niet alleen in Drente), zoodat gevreesd werd, deze prachtige vogels nog slechts enkele jaren in het landschapsbeeld te kunnen behouden.
In België, Frankrijk en Engeland was de ooievaar reeds als broedvogel verdwenen of kwam nog slechts sporadisch voor, zoodat ook in ons land de verdwijning nog maar een kwestie van tijd scheen.
Een telling van het aantal bewoonde nesten, in 1929 onder leiding van Mr. Fr. Haverschmidt in heel ons land gehouden, wees uit, dat er toen nog 209 bewoonde nesten waren, waarvan 35 in Drenthe.
De telling van 1934 gaf 274 nesten, waarvan 57 in onze provincie, terwijl de laatste volledige statistiek in 1939 zelfs 312 bewoonde nesten vermeldde, met 68 in Drente. Het aantal breidt zich dus weer uit, zoodat van een verloren gaan uit het landschap, bij deze vogel nog geen sprake is.
Wat ons bovendien verheugt, is, dat Drente steeds het dichtst bevolkte gebied is gebleven; wanneer men nl. de grootte der provincies in aanmerking neemt, bedroeg in 1939 het aantal 4 nesten per k.m2. in ons land 0,95, in Drente 2,5, in Groningen 1,6 en in Friesland 2,1, terwijl de overige provincies veel armer aan bewoonde nesten waren of zelfs in het geheel geen nesten telden.
Numeriek was Friesland, met 70 nesten, ons in 1939 de baas, maar de neststand is dit jaar in Drente heel gunstig, zoodat er alle kans is, dat in 1940 onze provincie ook wat aantal betreft, de kroon spant. Het aantal jonge vogels in 1939 op de 312 nesten grootgebracht, bedroeg 812, waarvan 171 in Drente geboren werden. Het gemiddelde per nest was hier 2,5 en lag, evenals in 1934, iets beneden het Nederlandsche gemiddelde, van 2,6.
De verspreiding van de nesten over de provincie is vrij onregelmatig; het Noordoosten en het Zuidwesten (de dalen van de Hunze en de Wold A) tellen de meeste ooievaars, terwijl in het midden en Noordwesten bijna geen bewoonde nesten worden gevonden. Zoo zijn de gemeenten Ruinerwold met 12 en Gieten met 10 nesten in 1939, wel de meest bevolkte streken van de provincie. Typisch is de lange reeks nesten op en aan de Oostzijde van de Hondsrug; Haren, Essen, Onnen, Noord Laren, Schuilingsoord, Zuidlaarderveen, Annerveen, Eexterveen, Bonnerveen, Gieterveen, Bonnen, Gieten, Veenhof, Kostvlies, Gasselte, Zandvoort, Borger, Westdorp, Buinen, Exlo, Odoom, Emmen en Dalen.
In het Zuiden van Drente vindt men bewoonde nesten in Oosterhesselen, Zwinderen, de HooI, Erm, Diphoorn, Lheebroek, Dwingelo, Hoogeveen en de Wijk. Ook de streek tusschen Coevorden en Schoonebeek is door de ooievaars bewoond, terwijl in het Noorden Roderwolde, Peize en Paterswolde hun nesten bezitten. De gemeente Ruinerwold, met daarbij aansluitend Nijeveen en Meppel, is een gebied, dat door de lage groenlanden bijzonder in trek is bij de ooievaars.
De nesten in Drente liggen bijna alle op boomen, nl. 54 van de 68, terwijl in andere deelen van ons land en speciaal in Friesland de meeste op palen zijn gebouwd. Prachtig liggen de typisch Drentsche nesten op de zware linden in Anderen en Gasselte, op de forsche eiken van de Veenhof (gem. Gieten), waar zelfs 3 ooievaarsparen vlak bij elkaar huizen, wat een groote zeldzaamheid is. Merkwaardig laag op kleine hoornen of stammen zijn de nesten in Kostvlies, Zandvoort (gem. Gieten) en Schuilingsoord, terwijl in Exlo een dennenboom het wagen, wiel, dat bijna overal als onderbouw fungeert draagt.
Wil men b.v. met jeugdige logé's eens een vacantiefietstocht maken, dan wordt een route langs een deel der genoemde nesten, waarop overal de nu reeds groote jongen hun eerste vliegpogingen wagen, tevens een ontdekkingstocht in eigen provincie; er zullen maar weinigen zijn, die de Veenhof, Anderen, Bronniger, de HooI, Diphoorn Kostvlies, Lheebroek en andere verscholen gehuchten, waar de oude boerderijen meestal het best bewaard bleven, uit eigen aanschouwing kennen.
ASSEN, 1 Juli 1940.