1878 Stoklegging en stokstraffing
Nieuw Drentsch Mozaik
Stoklegging en stokstraffing.
Door J.v.d.Veen Azn (1878)
Onder de vroegere eigenaardige en plegtige gewoonten, bij sommige regts handelingen in Drenthe gebruikelijk, behoorden ook die, welke we hierboven noemden.
Stoklegging had onder anderen plaats bij overdragt van vaste goederen die ten overstaan van schulte en keurnooten geschiedde. d' Oorkonde, die d’eerstgenoemde daarvan opmaken en met den laatstgenoemden onderteekenen moest, heette stokleggingsbrief.
Het salaris, daarvoor aan den schulte en de keurnooten verschuldigd, was zestien stuivers; voor ‘t schrijven van zoo'n brief op Francijn (perkament) 15 stuivers op papier 12 stuivers en voor ‘t zegel twee gulden en tien stuivers. De bedoelde regtshandeling bestond hierin, dat de verkooper een stok op den door hem verkochten grond legde, die daarna, door den kooper er van werd opgenomen. - Deze formaliteit beteekende zooveel, dat als den eerste den grond of het verkochte in eigendom afstond aan den laatste, die door het opnemen van den stok te kennen gaf, dat hij het verkochte als zoodanig aannam.
In den aanvang bragt het gebruik of het gewoonte regt mede, dat zoodanige stok moest gesneden zijn van ‘t hout, bij voorkeur dat der eiken hetwelk op den over te dragen grond groeide of gegroeid was. (Dit gebruik is dunkt mij, wel een bewijs voor de stelling, dat Drenthe steeds rijk aan hout is geweest. Drentsche Volksalmanak. Jaargang 1849 blz. 107.)
Later echter schijnt men daarvoor bijzondere stokken gebezigd hebben, zooals ik meen te mogen opmaken uit een dichtstukje, getiteld: Elsje en Boschman. Boerekout, te vinden in een bundel verzen, in ‘t laatst der 18de eeuw uitgegeven onder de sprauk: Semper idem, alwaar we Boschman hooren zeggen:
ik ga t gewensche paar
Veel zegen biên, en om mijn liefde te gedenken,
Hun deze eikenknods (In eene noot wordt er nog bijgevoegd:
Eikenknods, van ouds af tot hier toe bij de Drenthen in gebruik: niet alleen tot wandelen en vechten, maar teffens in overdragt van vastgoed, waarvan in tegenwoordigheid van schout en keurnooten, door den verkooper den stok gelegd en door den kooper wordt opgenomen.
Zie: Lantrecht van Drenthe en Solvert en van diens oorsprong Otto in Jurispr. symb. Exere in)
een stuk der oudheid schenken:
Bezie hem vrij.
waarna Boschman, op Elsje's vraag:
Maar zeg! hoe kwaamt ge er aan?
antwoordt:
Hij heeft wel honderd jaar in moeitjens kast gestaan, En vindt de faam geloov, al van de Spaansche tijden Te Westerbork gediend, om verkoop te belijden Bij een godvruchten schout.
Men meent, en welligt niet ten onregte, dat de oorsprong van ‘t stokleggen tot aan de vroegste tijden der Germaansche regtpleging opklimt, toen de kunst van lezen en schrijven, door slechts enkelen werd beoefend. De naaste aanleiding daartoe zal wel geweest zijn, dat men iets zigt- en tastbaars aan de handeling heeft willen verbinden. -De reppelijke (roerende) goederen gingen als uit de warme hand van den verkoper op den koper over, doch daar dit met de vaste goederen niet het geval was, zal men daartoe den stok als symbool hebben aangenomen.
- Naar luid van een mij onbekend schrijver (Drentsch Volksalmanak 1849, bladz. 106, in de 2de noot.) - hoewel zijn naam gissende - was deze gewoonte niet alleen eigen aan Drenthe en Groningen, maar ook aan menig ander volk van Germaanschen oorsprong.
‘t Geen die schrijver ter aangehaalde plaats heeft aangeteekend, wil ik hier ter completering in lasschen. "Men kwam er toe (tot het erlangen van bewijs) om, ten overstaan van getuigen, de werkelijke overgifte na te bootsen. Bij eenige volken werd het gebruikelijk, dat de verkooper op die afstand deed van een stuk land, met eene spade eene kluit daaruit stak en die aan den koop er of verkrijger plegtig, in bijwezen van getuigen overgaf, of op het altaar nederlegde, wanneer de kerk de verkrijgster was. In andere oorden b.v. in Gelderland, werd het overgeven van een gras of stroohalm, op het aftestane land gegroeid, het teeken van eigendomsovergang. In Drenthe, een houtrijk land, werd gebruikelijk een stok, oorspronkelijk, naar het schijnt, een eikentak, op den over te dragen grond groeyende, af te snijden en over te geven.
Eerst zal dit hebben plaats gehad, bloot in bijwezen van getuigen, die in geval van ontkentenis of twist verklaring konden afleggen. Vervolgens geschiedde het ten overstaan van het gerigte en tevens in bijwezen van getuigen, die in Drenthe stokleggings mannen genoemd werden en dan werd deswege eene acte opgemaakt en bezegeld. - Bij een oud Duitsch volk, aan de oevers van de Rijn gevestigd en van daar de Ripuariers genaamd, bestond eene wet, die voorschreef, dat iemand eenig vast goed verkregen hebbende en daarvan geen schriftelijk bewijs (testamentum) kunnende erlangen, gehouden was, om, wanneer de zaak van belang was, op de plaats van overdragt te doen zamenkomen twaalf getuigen en twaalf jongens, en dat bij die gelegenheid al die jongens moesten worden in het oor geknepen, en een oorveeg moesten ontvangen, omze op de zaak opmerkzaam te maken, ten einde zij in lateren tijdgetuigenis zouden kunnen afleggen. In Drenthe, evenals in het Gooregt of Selwerd, bestond nog de plegtigheid ten dage van de inlijving in het Fransche Keizerrijk (1811), als uitdrukkelijk voorgeschreven bij art. 52, IIde boek van ‘t Landregt.
Jong advocaat zijnde, heb ik haar meer dan eens bijgewoond. In het Selwerder Landregt, boek IV, art. 4 en volg. was de vorm der plechtigheid zeer bepaald voorgeschreven, en dientengevolge moest de stoklegger uitspreken de woorden: Hiervan legge ik u den stok nae Landrechte, waarna de opnemer moest zeggen: Hiervan neem ik den stok weder op nae Landrechte."
Elders wordt van zoodanige handeling, zonder ‘t woord stoklegging te bezigen, gezegd, dat ze heeft plaats gehad: mit hande en mit munde (Drentsche Volksalmanak 1849 blz. 114) mutatis mutandis: dat de stok is gelegd en opgenomen, onder ‘t uitspreken eener gewone of voorgeschrevene formule.
In ‘t verzet komen tegen zulk eene regtshandeling of in ‘t algemeen tege elke Solemnele acte, noemde men stokstraffing.
Deze benaming is even karakteristiek als menig andere onder de oude Drentsche regtsbedeeling, als daar zijn: belleciere (vertering); grasvellig, (insolvent); begroeide uitspraak, (in kracht van gewijsde); naarkoop, (‘t regt van naasting) Sibbe, (verwantschap). Sibbe bepaalde ‘t Drentsche Landregt, ging, ingeval van maarkoop, voor mandeligheid; mandeligheid voor zwette (naastgelegen, aangeland); zwette voor binnenbuur; binnenbuur voor buitenbuur. De oosterzwette had den voorrang en verder werd deze naar den loop der zon geregeld.
R E I Z E
door de oude en nieuwe Oostelijke Departementen van het Koningrijk Holland ,en het Hertogdom Oldenburg.
Pag. 312.
Ik keer terug tot mijne wandeling, Van Zuidlaren naar Anlo gaande zag ik de plegtigheid der stoklegging, welk gebruik u misschien onbekend is: het is niets anders dan de geregtelijke overdragt van eenig vast stuk goed, wanneer door den verkooper een stok op den grond gelegd wordt, die door den kooper wederom wordt opgenomen. Een gebruik, zult gij misschien zeggen, het welk juist geene groote nuttigheid kan hebben, zonder andere bewijzen van eigendom: dat is zoo, mijn Vriend! eene regterlijke overdragt zou ook, zonder het leggen van een stok wel degelijk vast en wettig gemaak kunnen worden, doch elk land heeft zoo zijn eigene gebruiken, welke nuttigheid kan er bij voorbeeld in liggen, wanneer de boeren bij het verkoopen van koeijen of paarden, elkanderen zoo lang geweldig in handen klappen, totdat de koop gesloten is, gelijk zulks in Vriesland plaats heeft? Van Zuidlaren kwam ik te Anlo, een niet min aangenaam gelegen dorpje. Of hetzelve zoo genoemd is naar zeker Anlo in Noorwegen en dus van de Gottische Vriezen oorspronkelijk zoude zijn kan ik zoo min bewijzen als dat de Vriesche Prins Asinga Ascon zijnen naam gekregen zou hebben van Ascan, zoon van Gomer, zoon van Japhet.
Kort Begrip van het Oud-Vaderlandsch Burgerlijk Recht. door A.S. de blecourt.
De levering van onroerende zaken week sterk af van het romeinsche recht en verschillende naar plaats en tijd, Blijkens acten uit den frankisch-germaanschen tijd geschiedde ze in het openbaar op een terechtzitting, d.w.z. in het bijzijn van omstanders, en met symbolen. In deze acten vindt men de termen traditio (Tradito, investitus) en investitura, Volgens sommige schrijvers blijkt hieruit, dat in dien tijd reeds een onderscheid werd gemaakt tusschen de levering van het eigendomsrecht, de rechtslevering (la tradition) en de in bezitstelling, de verschaffing van het feitelijk bezit (la delivrance). Maar in zeer vele, ja, men kan wel zeggen, in de meeste, ontbreekt die scherpe scheiding en wordt slechts één van de twee termen aangetroffen. En ook in de latere middeleeuwen, als de acten ook wel in een andere taal dan het latijn zijn gesteld, vindt men steeds de twee begrippen gescheiden en eveneens vaak slechts één van de beide termen gebezigd. Men spreekt dan van sala en van gewere (= investitura of vestitura = bekleeding, n.l. van de hand met een handschoen), in latijnsche en in fransche acten van saisina of saisine (4 gewere).
De symbolen, waarvan gesproken wordt, bestaan gewoonlijk in het overgeven van een tak, een zode of een spaan, of in het bekleden met een handschoen, ter aanduiding van de overdracht. Door de halmwerping of stoklegging (effestucatio, werpitio of halmgoeding) werd het verlaten van het goed door den ouden eigenaar symbolisch voorgesteld. De nieuwe verkrijger liep of reed vervolgens over dat dat goed, liet netten in de grachten werpen om te vissen of nam een deurklopper in de hand, waardoor de feitelijke inbezitneming werd voorgesteld.
De symboliek sleet af, maar in sommige streken heeft de effestucatie zich nog zeer lang weten te handhaven. Op de Veluwe en in Brabant b.v. nog tot in de 18de eeuw; in Drenthe en het Gorecht bleef de z.g. stokleeging zelfs tot aan de invoering der fransche wetgeving toe in zwang.
De effestucatio is volgens sommigen de frankische leveringsvorm, zooals zou blijken uit oude acten waarin gezegd wordt, dat de levering heeft plaats gehad cum manu et festuca, more Francorum. De saksische vorm zou de levering met mond en hand zijn geweest (ore et digito of curvatis) waarbij bepaalde woorden gesproken werden en men met de hand symbolische gebaren maakte. Intusschen worden de formaliteiten ook wel gemengd aangetroffen, zoals blijkt uit sommige acten, waarin wordt gezegd, dat geleverd is met hand, halm en mond. Bovendien, vindt men in het Saksische Drenthe den frankischen leverings vorm. Niet echter in het eveneens Saksische Overijssel, waar de levering met hand en mond geschiede.
Geschied kundig overzicht door J.S .Magnin. Blz. 19/21
De meest belangrijke akten werden gemaakt bij Stoklegging, in tegenwoordigheid en ten overstaan van den voornaamsten in het dorp den Schout en van bijzitters welke Keurnooten werden genoemd. Zoodanige akte had kracht van uitvoering en verband, en de plegtigheden, bij het maken dezelve plaats vindende, bestonden daarin: dat eene der handelende partijen, ten blijke van toestemming, overdragt of afstand, eenen eiken stok op den grond nederlegde, welke door de andere partij ten blijke van genoegen - neming, gelijk toestemming van hare zijde, aanvaarding of aanname, weder werd opgenomen. Aan de verbindtenis of overeenkomst, onder stoklegging aangegaan of gesloten, werd meerdere kracht toegekend dan aan andere akten, waarbij die handeling of plegtigheid niet had plaats gegrepen, en het geschitft, bij stoklegging opgemaakt, door Schout en Keurnooten geteekend en bovendien met het Ambtszegel van den eersten bekrachtigd, werd, welke ook deszelfs inhoud ware, ten hoogste geacht, in de meeste waarde en voor omverbrekelijk gehouden, en met den naam van Stokleggings - brief of Verstokte Brief bestempeld. Niet zelden had in de middeleeuwen, bij zaken van veel belang en waarin voorname personen of gestichten waren betrokken het stokleggen plaats op de Volksvergaderingen; en in zoodanig geval werd aan den betrekkelijken stokleggingsbrief, ter nog meerdere bevestiging, het zegel des Volks van Drenthe gehangen.