De Drentsche scheper
Maandblad Drenthe februari 1938
DE DRENTHSCHE SCHEPER
Ieder rasechte Drent weet wat een scheper is, toch zullen er misschien nog velen onder U zijn, die niet weten, wat nu precies van, om en bij zoo'n scheper aan traditie is te vertellen.
Voor eenige tientallen jaren terug waren in ieder Drentsch dorp een of meer schepers, terwijl het koppel schapen dat onder ieders hoede werd gesteld, varieerde van circa 500 tot 1500 stuks.
Een Drentsche scheper stond in dienst van de gezamenlijke schapenhouders van het betreffende dorp, terwijl de hem toekomende belooning door ieder werd betaald naar het aantal schapen, hetwelk boer of arbeider in eigendom had.
Het loon van den scheper bestond uit velerlei. Ten eerste ontving hij als vaste toelage f 100.- per jaar en verder voor ieder schaap 1 kop (Liter) rogge en een kop aardappelen.
Verder had hij diverse emolumenten, die o.a. bestonden uit het recht om gedurende 4 nachten de mest op het land te mogen laten deponeeren door de schapen zelf, waarvoor de kudde in hekken op zijn diverse roggeakkers werd opgesloten.
Ik herinner mij nog levendig, dat deze tijd voor de Drentsche jeugd een groot vermaak gaf.
Iedere boer had behalve zijn schapen ook een of meer geiten. Deze moesten des avonds worden gemolken en daarvoor, nadat de kudde was ingesloten in de z.g. schapehekken, worden opgehaald en dan toog de jeugd al zingende gezamenlijk met deze geiten aangelijnd, naar het dorp terug. Des morgens werden de "sikken" wederom teruggebracht om des daags met de kudde uit te gaan. De scheper met zijn helper en honden hield de wacht en om te constateeren of er 's nachts geen z.g. uitbrekers waren, die de vrijheid verkozen, sliepen zij onder een uitgezet linnenrek, hetwelk aan de buitenzijde was bekleed met stroo, waarmede ook de bodem was belegd. Het was voor de jeugd een groot privilege, indien deze tent eens even mocht worden betreden. Vóórdat 's morgens tegen +/- 9 uur de schapen werden losgelaten, ging de scheper met zijn helper (een meeheer) alle schapen, welke nog rustig lagen te herkauwen, opjagen, om zoo te zorgen, dat ze toch vooral, voordat ze den akker verlieten, het loon "in natura" op den schralen bodem hadden achtergelaten.
Tot de inkomsten van een ongehuwde scheper behoorde ook het z.g. "rondeten". Hij moest n.l. zijn kostje ophalen door op toerbeurt bij de diverse schapenhouders te gaan eten. Dit bestond dan uit het ontbijt met "bruggenkoffie", verder kreeg hij een zeker aantal sneden Drentsche stoet mee naar het veld en 's avonds, nadat de schapen binnen waren, warm eten. Men bleef dan daarna nog gezellig in den kring rondom het vuur een poosje napraten. Natuurlijk nam hij zijn hond mede, die door de boerin zeker niet werd vergeten.
Wanneer April in het land kwam, werden de jonge lammeren geboren, hetzij des nachts in het schaaphok, hetzij daags op de heide. Had deze blijde gebeurtenis in de heide plaats, dan werden de jonge beestjes zorgvuldig door den scheper in een daartoe meegenomen zakje gedaan, met de kop eruit, terwijl het zakje daarna werd toe gebonden. Kwam hij des avonds zeer triomphantelijk bij de boerin om haar het beestje ter hand te stellen, dan ontving hij als vast belooning voor een ooilam 5 kip eieren en voor een ram 3 kip eieren. Nu we het toch over lammeren hebben, meen ik te moeten memoreeren, dat de éénjarige Drentsche schapen (enters) "zoo mogelijk" geen lammeren mochten werpen; er werd beweerd, dat een Drentsch schaap van één jaar nog niet voldoende was uitgegroeid. Om dit te voor-komen, werden deze enter ooischapen vóór den paartijd "gelapt" d.w.z. ze kregen een lap van een vierkante voet grootte achter op de wol genaaid, gewoonlijk een stuk van een oude vijfschaften rok van de boerin.
In Juni maand werden de schapen gewasschen om een tijdje daarna te worden geschoren. Dit wasschen der kudde geschiedde op één dag en wel in een groote waterplas op de heide, de z.g. "schaopekoel". De schapen werden in de onmiddellijke nabijheid der "schaopekoel" bijeen gebracht binnen hekken en iedere boer met zijn knechts waschte zijn eigen schapen. 's Avonds wachtte de beestjes eene schoone stal, waarvan de bodem was belegd met versche graszoden.
Eerst na een dag of tien vond het schapescheeren plaats. Men wachtte doelbewust hiermede, daar de schapen eerst weer moesten "zwieten"; de wol werd daardoor aanmerkelijk zwaarder en dit kwam den boer ten goede, daar de wol per pond werd verkocht.
De dag van het "schaopewasken" kenmerkte zich door veel jenevergebruik en veel ruzie maken en vechtpartijen. De oude dorpsveeten werden op dien dag of "afgedronken" of uitgevochten.
Menig litteeken op het gelaat van een Drent viert zijn geboortedag op "Schaopwaskersdag".
Wanneer het 's morgens 10 uur was, stapte de scheper zijn huis uit en begon op zijn vingers te fluiten. Dit was het sein, dat de schapen "oet" moesten. Ieder boer gooide de deuren van zijn schaaphok open en de beestjes wandelden heel kalm naar de hoofdstraat van het dorp, waar ze zich bij de hoofdtroep aansloten. Er werd zelfs beweerd, dat vele Drentsche huishoudings hun klok bijzetten op dit gefluit. Hoe geheel anders dan tegenwoordig, waar iedere, ook zelfs Drentsche huishouding, radio heeft en zijn klok naar het tijdsein regelt. Ik voor mij vind de eerste methode vrij wat romantischer, al is deze dan ook niet zoo nauwkeurig.
De attributen van een scheper voor zijn "affaire" bestonden vooreerst uit een "schup" met haak dienend om de schapen eventueel te vangen, door deze haak achter een achterpoot te slaan en verder om met "kloeten" te gooien met het "schuppien" naar een afgedwaalde. Eveneens diende deze "schup" als steun, wanneer de eigenaar eens in het veld wilde leunen. Om zijn middel had de scheper een leeren riem, waarachter de onafscheidelijke breikous werd gedeponeerd. Het laten breien van een paar kousen kostte bij hem 30 cent. De wol moest natuurlijk worden bijgeleverd alsmede een "meethooze". Als garen werd in hoofdzaak genomen het z.g. "schoapegries" dit was witte en zwarte wol gemengd, hetwelk een aardige kleur gaf, welke ons doet denken aan de kleur van de heide zelf.
Aan de leeren riem hing verder de "ruutdeuze", een zeer belangrijk attribuut voor den scheper, maar nog meer voor zijn schaapjes.
Zooals U zult hebben begrepen is het een doos. Deze was ongeveer 10 cm. hoog en gemaakt van het afgezaagde wijdste gedeelte van een koehoorn. De bodem was van hout, terwijl buiten om een leertje zat, dat met koperen kopspijkertjes stevig in den hoorn werd bevestigd. Het geheele gevalletje hing aan een ander leertje met groote koperen knoop, welke achter de riem werd gehaakt, die de scheper om zijn middel droeg. Wat zat daar nu in die doos? en waarvoor diende de inhoud? De Drentsche schapen, misschien hun soort genooten in andere streken ook wel, zijn heel vaak lijdend aan de zoo zeer gevreesde schapenschurft. Tegenwoordig moet deze huid aandoening worden gemeld bij den Rijks-veearts, vroeger nam men die zaak eenigszins gemoedelijker op, en moest de scheper maar zorgen, dat hij deze ziekte op doelmatige wijze bestreed. Deze zoo bij uitstek nuttige doos dan bevatte het voor deze ziekte universeel middel "kwikzalf", in den volksmond "ruiterzalf" geheeten. Het woord schurft heet in het Drentsch "ruut".
Denk nu niet dat de scheper, voor hij 's morgens met zijn schapen er op uittrok, nog niets had gedaan. Reeds voor zeven uur 's morgens trok hij achtereenvolgens van hok tot hok, om zijn discipelen "na te kijken". Hij had hierin een buitengewone handigheid en met een paar grepen kon hij voelen, waar de wol vastzat, om dan daar de schruft te onderkennen. Het beest werd door hem z.g. "striebiens" genomen, hij klemde het schaap tusschen zijn beenen in, en nu werd de aangetaste huid blootgelegd door de wol ter plaatse te splijten en achtereenvolgens scheidingen te maken, zooals wij in ons haar, om dan deze scheidingen met zijn nagel, die extra lang was, eenigszins rauw te krabben en daarna met een flinke lik kwikzalf te besmeren. Dit was de schurftbehandeling en steeds afdoende.
Enkele zeer handige schepers traden destijds ook op als dierenarts, vele adviezen werden door hem verstrekt in geval van ziek vee. Bij het schaap had hij een buitengewoon goede visie op de meest voor-komende ziektes, zooals "schetterigheid" (diarrhee), "galligheid", een ziekte veroorzaakt door te natte bodem en "dot", een ziekte veroorzaakt door, volgens bewering, een blaasworm achter de hersenen. Bij deze laatste ziekte greep hij, met toestemming van den boer, operatief in. Hoewel ik als kind de operatie niet mocht bijwonen, is mij bekend dat hij een "holpijpje" direct achter de horens plaatste of, indien geen horens aanwezig, vlak achter de kop en dan met een hamer dit holpijpje een eindje in de kop dreef. Raakte hij alsdan de blaasworm, dan genas het schaap, sloeg hij mis, dan was de operatie gelukt, maar de patiënt bezweek. Deze ziekte vertoonde als symptoom het steeds in de rondte loopen van het schaap.
Doordat de scheper den geheel en dag op de wijde heidevlakte vertoefde, kreeg hij een buitengewoon goede kijk op de weersomstandigheden en hoewel niet geheel zoo betrouwbaar als thans de Bilt, kon hij toch tamelijk goed de komende wijzigingen zien aankomen en diende dikwijls den boer als weer voor-speller.
Verschillende schepers, de beste niet te na gesproken, hadden ook stroopers allures. Menig haasje werd door hen gesnapt, hetzij door middel van hun hond, door de schapen zelf, of met het koperdraadje. U zult zich afvragen, hoe kon hij nu door zijn schapen een haas bemachtigen.
Dit ging als volgt in zijn werk. Ontdekte een schaap bij het grazen een haas in zijn leger, dan vormden onmiddellijk de in de nabijheid weidende kameraden een gesloten ring om de haas, terwijl deze schapen alle met uitgestrekte hals nieuwsgierig toekeken. Indien dit door den scheper werd opgemerkt, wist hij wat er te doen was en het was een koud kunstje het doodelijk beangste dier met de "schup" dood te slaan. Moeilijker was het deze haas des avonds veilig naar huis te vervoeren. Hierop had hij ook een foefje. Hij bond het dier met een touw aan voor en achterpooten onder de buik van een zijner eigen schapen, die dan lepelman, gedekt door de laag afhangende wol, veilig in zijn hok bracht, om door den scheper losgemaakt en aan moeder de vrouw te worden overhandigd. Drenten sint loos, dat ziet U alweer.
Moge bovenstaande beschrijving er toe bijdragen, dat ook bij de jonge Drenten de herinnering levendig blijve aan een stukje Drentsch volks leven en dat het tevens hunne liefde moge hebben. De scheper en zijne groote kudde schapen staan thans immers op het punt geheel te verdwijnen en zijn bedrijf is m.i. te mooi om geheel aan de vergetelheid prijsgegeven te worden.
Groningen, 1938. J. W. BORGESIUS.