Goorspraken in Drenthe 1563-1565
GOORSPRAKEN VAN DRENTHE 1563-1565
De schout verklaart met 2 buren namens de abdij te Assen opzegging aan de meiers van Vlieghuis en Pathuis gedaan te hebben.
De meiers van Pathuis beroepen zich op de onbevoegdheid der goorspraak, omdat zij onder Coevorden wonen en daar te recht moeten staan. De abdij legt een verzegelden brief over, blijkens welken er gekozen domicilie zou zijn. De buren verklaren zich onbevoegd, want Pathuis land ligt niet in Drente.
De schults Karst Millinge gychtet, dat hi mit twee buiren, alse Remtken Schutten ende Luytken Pynsinge, heft gerichtlycken opgesecht Roeloff ten Vliechhuese und Johan und Henrick ten Pathuijse van wegen de weerde vrouw ende abdisse toe Assen alse dane landen, gelyck de voirss. meyeren gebruycken, de convente voirss. toebehoerich, deselve nae desen Meye niet meer toe gebruycken: indien sie daertegens toe seggen hebben, moegen sie doen vair des en gerichte, alsoe het behoert. De vveerde religiose vrouwe abdisse tot Assen versocht, dat men voir desen gerichte wyl anesschen hoer meyeren Jan ende Henrick ten Pathuis, omdat deselve willen alhier anhoeren ende verstaen seeckere gerichtlycke opsegginge, die de gemelte weerde vrouwe abdysse op denselven hoeren meyeren angaendr de goederen, sie van hoer convente voirss. gebruycken, laet doen, ende dawrop antwoirden voir desen gerichte, alse sich des lantrechte egen ende geboeren sall, naedenmael sie daertho gerichtlycken verwittiget sinnen.
Jan ende Henrick ten Pathuys geven een oirkonde, seggende, dat sy nlet schuldich en syn alhier terechte te staen oft toe antwoirden, dan voir den gerichte van Covorden, daer sy onder woenen ende hoer karckstoel hebben.
De vrouw abdysse van Assen secht, dat sy schuldich syn alhier terechte te staen, waerup sy verthoende eenen verzegelden brieff mit acht zegelen, daar tsegel slants van Drenthe mit onder was, sulcx vermeldende. (fol. 56 vso.) De buiren van Dalen vertuegen, dat de vrouw abdisse van Assen den Pathuischen ansoecken ende anspreken mach ende behoert voir hoeren çompetenten richter, soe Pathuijs in den lande van Drenthe niet en ligt.
Pag. 246. GOORSPRAKEN VAN DRENTHE 1572-1577
Goespraecke geholden over tgehele lant van der Drenthe by tyden ende van wegen des erntfesten jaerich van Botnya, Drost, vermits syn swackheijt in Martio 1576. Uns eerste tho Beylen opten XIIIen Marti. 1576.
Eisch van meester Derck, den baardscheerder, tegen Thyes, een rietdekker, wiens been hij had behandeld, om betaling deswege te krijgen. De buren beslissen, dat arbiters moeten bepalen hoeveel Derck schuldig is.
Meister Derck, baertscherer, claecht over Thyes, dockendecker, hoe dat Thyes eenen quaet verdorffen beene gehadt heft, dat daer ge ene menschen dorch stanck by muchten wesen oft duiren, welcker been meister Derck hem tot XVIII weecken mit groten vlyt dachlyx verbonden heft und daeromme daeglicx van Beylen na Borrick gegaen und heft dat vuile stinckende beene mit Gods hulpe und syn neersticheit soe veer gebrocht, dat Theys dat selver heft konnen verbinden.
Daerna is Theys tegen meister Dercx wille uth syn verbant gegaen und heft voer syn arbeyt und mesterye niet meer ontfangen dan VIIJ daler voer synen trouwen dienst, arbeyt und meisterloen te (fol.116 verso) contenteren. Begeert eenen rechten buirtuich, oft hie hem niet tot kennisse van guede luiden onparthydich daervoer tevreden sal stellen ofte niet.
Theyes, dockendecker, bekent wal de klachte, dan dat meister Derck hem an den Ven dach liet liggen onverbonden, soedat hy bemmediget worde eenen anderen meister thoe suecken, wilde hem anders geerne betaelt hebben. .
De buiren vertuigen, dat parthyen de ene den anderen contenteren ende tevreden stellen sullen tot kenninge van guede luiden na luyt der klachten ende na lantrecht.
Pag. 162.
Meestal zijn de Landlieden hunne eigen genees - en Heelmeesters, vermits men slegts, op weinige Dorpen een Wondheeler, en Meppel uitgezondert, er in ‘t geheel geen Doctor heeft. (Te Koevorden gebruikt men den Doctor van het Regiment, aldaar garnisoen houdende.). Men gebruikt eenvoudige middelen die de ondervinding geleerd heeft, een goede uitwerking te doen; immers men schryft de genezing aan dezelve toe, als, bij voorbeeld, voor Borstkwalen, het Longerach, Mucus pulmonarius, als thee gedronken, voor de Geelzugt, hennepzaat in afgeroomde melk gekookt, voor de Koorts, het kruid Zonnedauw, Ros Solis, in de Zon gedroogd en met gebrande Oester – of Mosselschelpen, en, indien deze ontbreken, met zuiver Zand gemengd; voor de Vyt, Hazegarven, voor het Bloeden, uijen of Zwam, het geen men aan den Schors van Eikenbomen vind, en ook wel Spinnerag.