Uittocht uit de Drentse Landbouw
Maandblad Drenthe januari 1972
Uittocht uit de drentse landbouw
op weg naar 1980
evolutie of revolutie
De ontwikkelingen in de Drentse landbouw naar grotere eenheden, die thans aan de gang zijn, roepen vele spanningen op.
Zowel bij diegenen, die een bestaan in de landbouw hebben en dit ook graag willen behouden als bij hen, die gedwongen worden elders een bestaan op te bouwen.
Hoewel de oplossing van dit vraagstuk misschien alleen een landbouwbelang lijkt, zijn de gevolgen van een en ander zó ingrijpend, dat iedere Drent ze zal merken. Het is dan ook een goede zaak geweest dat de Provinciale raad voor de bedrijfs ontwikkeling in de landbouw in Drenthe hiervan een zeer gedegen studie heeft gemaakt en de bevindingen heeft neergelegd in een honderd pagina's tellend rapport dat één dezer dagen is verschenen.
Nuchter en keihard zakelijk wordt de boeren de economisch sociale spiegel voorgehouden. Een spiegel, waarin men kan zien dat er voor de buurman en ook voor zichzelf? geen plaats meer is in de landbouw…. dat men overbodig is geworden dat men ander werk moet zoeken…. Dat men…..
Uit het rapport, dat onlangs door de Provinciale raad voor de bedrijfsontwikkeling in de landbouw in Drenthe over de ontwikkeling van de Drentse landbouw is uitgebracht blijkt, dat het aantal landbouw-bedrijven in Drentqe in de jaren zestig tot zeventig is teruggelopen van 16580 tot 12240. In tien jaar een vermindering van 27%. Verder wordt in het rapport 'berekend' dat er na tien jaar - dus in 1980 - nog maar voor 6200 bedrijven een bestaansmogelijkheid over is. Er zullen dus nog zo'n 6000 - dat is de helft van de thans aanwezige bedrijven - moeten sluiten. Het waarom en het hoe en de konsekwenties daarvan - althans de zichtbare - zullen wij in het kort trachten weer te geven.
De begroting van de gezinsuitgaven voor een jong agrarisch gezin (man, vrouwen 3 kinderen van 8 tot 14 jaar) geeft voor 1970 een bedrag aan van f 18000,-. Wil een ondernemer in de landbouw een bepaald arbeidsinkomen verdienen, dan zal zijn bedrijf een bepaalde omvang moeten hebben.
In het rapport wordt becijferd, dat bij de huidige kosten en opbrengstprijzen in Drenthe slechts 8000 bedrijven een arbeidsinkomen kunnen halen van f 20.000.-.
Weten we dat er in 1970 nog ruim 12000 bedrijven waren, dan zien we meteen al dat hierin de ver-klaring ligt voor de grote uittocht. Een uittocht die al jaren op gang is, maar vooral in de laatste jaren sterk is toegenomen. Een uittocht overigens, die alleen alom economische redenen de komende jaren door zal gaan. In het rapport is men er van uitgegaan dat het benodigde ondernemersinkomen van f 20.000,- in 1970 bij een gemiddelde loonsverhoging van 7% zal moeten stijgen tot f 40.000 in 1980. Op basis van de in het rapport toegepaste uitgangspunten (vergelijking van kosten en op-brengsten) zal zo'n inkomen dan nog slechts behaald kunnen worden op rond 6000 bedrijven. Dat betekent dus dat in de komende tien jaar het aantal bedrijven nog eens met de helft zal (moeten) verminderen.
De overblijvende 6000 bedrijven zullen slechts dan een bestaansmogelijkheid hebben, wanneer zij technisch en financieël in staat zijn zich in die periode aan te passen. En dat is voorwaar ook nog geen kleinigheid.
vergijzing
In de afgelopen tien jaar is het aantal meewerkende boerenzoons met de helft gedaald tot 2330 en het aantal vaste werknemers zelfs met bijna driekwart tot 940. In 1970 was van het aantal bedrijfshoofden slechts 21 % jonger dan 40 jaar, 28% van 40 tot 50 jaar, 38% van 50 tot 65 jaar en 13% was ouder dan 65 jaar. Dus méér dan de helft van de Drentse boeren is ouder dan 50 jaar.
Bij de landbouwbedrijfsgebouwen is het met de ouderdom zeker niet beter gesteld, want nog geen 14% is na de oorlog gebouwd (jonger dan 25 jaar). Meer dan een kwart is tussen 25 en 50 jaar, 40% van 50 tot 100 jaar en niet minder dan 18% van de bedrijfsgebouwen is ouder dan 100 jaar! Landbouwkundig gezien is het zo dat zeker 90% van de gebouwen niet voldoet aan de huidige eisen voor een gezonde bedrijfsvoering. Met name in de rundveehouderij zal aanpassing hiervan even zovele financiële knelpunten met zich meebrengen.
vergroting
De gemiddelde bedrijfsgrootte is in de jaren zestig opgelopen van 10,2 tot 14 ha. Ook heeft in die jaren een sterke ontmenging plaats gevonden zoals blijkt uit het aantal bedrijven waarop nog varkens of kippen worden gehouden. Zo werden in 1960 nog op 9600 bedrijven varkens gehouden tegenover 3700 in 1970. Bij het pluimvee zijn de cijfers nog sprekender, namelijk een terugloop in diezelfde periode van 14300 naar 4700.
Grond met 10.000 ha verminderd, zodat nog over zijn 180.000 ha, waarvan 80.000 ha akkerbouw en 100.000 ha grasland. Verwacht wordt dat door stadsuitbreiding, natuurbescherming, recreatie enz. in de komende tien jaar nog eens 1000 à 1500 ha per jaar voor de landbouw verloren zal gaan.
En toch zal, om een verantwoord inkomen te kunnen halen, de gemiddelde grootte van een
landbouwbedrijf aanzienlijk moeten toenemen. In het rapport komt men voor melkveehouderij
bedrijven tot oppervlakten van 22 tot 45 ha. Bij een melkprijs voor de boer van 50 cent per liter in 1980 (in 1970 kreeg de Drentse boer gemiddeld 38,38 cent tegenover een landsgemiddelde van 37,29 cent) zullen de bedrijven 45 ha moeten zijn. Hierop zullen dan 90 melkkoeien moeten worden gehouden, waarvoor anderhalve volwaardige arbeidskracht nodig is voor de verzorging. Hoe belangrijk de hoogte van de melkprijs is blijkt uit een berekening, uitgaande van 55 cent per liter. Het blijkt dat dan ook bedrijven met 22 of meer hectaren en 55 melkkoeien, verzorgd door één vol-waardige arbeidskracht, tot het noodzakelijke inkomen van f 40.000 kunnen komen.
Afhankelijk van het mechanisatieniveau heeft men berekend dat de akkerbouwbedrijven een oppervlakte van 60 tot 80 ha moeten hebben om tot het noodzakelijke inkomen te kunnen komen. Naast deze melkveehouderij en akkerbouwbedrijven - 5800 in totaal - zal de veredelingslandbouw nog voor 400 bedrijven mogelijkheden bieden. Om het gewenste inkomen te behalen zal men evenwel per arbeidskracht 250 fokzeugen, 2500 mestvarkens, 20.000 leghennen of 70.000 slachtkuikens moeten aanhouden. Voorwaar geen geringe aantallen.
landschap
De gehele ontwikkeling, die het uiterste zal vergen aan kennis, vakbekwaamheid, ondernemers schap en financieël inzicht van de boer, speelt zich af op gronden in een landschap waarop niet landbouwers steeds sterkere aanspraken doen gelden. Dat, dat landschap zo attractief is, is voor een groot deel aan de boer te danken. Hij gaf het de vorm die het thans heeft. En hij is het die dat landschap door zijn dagelijkse arbeid onderhoudt.
De landbouw zal echter in dit zo aantrekkelijke Drentse landschap in de landbouwgebieden vrij moeten kunnen uitgroeien naar grotere eenheden. Naar eenheden, die noodzakelijk zijn voor een gezonde bedrijfsontwikkeling. Een ieder die betrokken is bij de Drentse ruimte zal daarvoor begrip moeten opbrengen. Ook de landbouw zal bereid zijn rekening te houden met redelijke wensen. Toch zal men aan een verandering van dat landschap niet ontkomen. Men denke in dit verband maar aan de nog te sluiten 6000 bedrijven.
Deze gevoegd bij de reeds 4200, geeft een totaal van tienduizend boerderijen die in twintig jaar hun landbouwkundige bestemming verliezen. Dat is tweederde deel van alle landbouw bedrijfsgebouwen dat is twee van de drie wat zou er met die gebouwen moeten gebeuren? En wat gebeurt er mee?
Wat gebeurt er met de fraaie brinkdorpen als twee van de drie boerderijen hun bestemming verliezen? Vragen, waarop het rapport geen antwoord geeft. Vragen overigens, die wel om een antwoord vragen.
Late een ieder, die het goed meent met d'Olde Lantschap en haar bewoners, zich daarop bezinnen. Voor het te laat is.
Jan Hingstman, ing.
provinciale raad
De provinciale raad voor de bedrijfsontwikkeling in de landbouw in Drenthe is een samenwerkingsorgaan van het landbouwbedrijfsleven en de overheid. In de raad hebben zitting vertegenwoordigers van de vijf landbouworganisaties. van de drie landarbeiders organisaties. van de rijksconsu!ent schappen voor de akkerbouw, voor de rundveehouderij en voor de varkens en pluimveehouderij. van de gezondheidsdienst voor dieren, van de cultuur technische dienst en van het college van gedeputeerde staten. Daarnaast kent de raad nog vier adviserende leden. Voorzitter is ir. K. Meinders te Klazienaveen en sekretaris ir. C. Wind te Rolde.