1932 Het Blick
Deze en soortgelijke gedachten vervulden ons, toen we onze aandacht gingen wijden aan de tusschen de beide streekdorpen Oud - en Nieuw - Schoonebeek gelegen gemeenschappelijke weide.
Bij den eersten oogopslag bemerkt men terstond, dat er tusschen dit weideterrein en de andere groengronden, eveneens gelegen langs het Schoonebeekerdiep, een groot onderscheid bestaat. Zijn de laatste door smalle slooten of door palen met draadwerk van elkander gescheiden, op "het Blick", zooals de weide, kadastraal en Plaatselijk wordt aangeduid, merkt men niets van dit alles. Het is een groote, uitgestrekte vlakte, zonder eenige afwisseling in het terrein. Toch behoort zij aan wel een veertigtal verschillende eigenaren, die de eigendommen echter door niet in het oog loopende paaltjes van elkander gescheiden hebben.
Voor den oppervlakkige is hier weinig te beleven en vaker dan hoog noodig is zal hij zeker naar het Blick niet zijn voetstappen richten. Heeft men echter oog voor schoonheid, die door aanschouwing van het rijke natuur leven tot ons komt, dan zal men, is men eens terreinkundig, zeker z'n bezoek herhalen. .
Doch hierover aan het eind van dit artikel meer.
Eerst volge een korte beschrijving van het terrein zelf, daarna een beschrijving van het Blickvee en vervolgens nog een kort overzicht van het beheer dezer gronden.
Beslaande oorspronkelijk een oppervlakte van 135 dagwerk (evenals in vele andere streken rekent de boer ook in Schoonebeek nog met dagwerken -1 dagwerk is plm. 66 Are -) gaan hoe langer hoe meer eigenaren er toe over, hun weiden af te rasteren en telt het thans nog 80 dagwerk. Met dagwerk wordt in den volksmond aangeduid een stuk land, waarvan het gras door één man in één dag met de zeis kan worden afgemaaid.
Dit rekenen met dagwerken leidt voor het Blick tot eigenaardige verhoudingen, omdat daar practisch alle dagwerken niet even groot zijn.
Naar men ons verzekerde worden er wel stukken van twee dagwerk gevonden, die evengroot zijn als andere stukken, die men als drie dagwerk groot zijnde beschouwt. Van kadastrale grootte trekt men zich bitter weinig aan. Staat een perceel van ouds voor een bepaald aantal dagwerken te boek, dan houdt men zich hieraan en de werkkelijke grootte laat hun volkomen koud. Ook dient nog vermeld, dat sommige eigenaren, die wel voor tien dagwerk in de Blickgronden gerechtigd zijn, hun aandeelen niet naast elkander, hebben liggen, zoodat ze één complex vormen, maar meest alle gescheiden, een gevolg van erfeniskwestie’s.
Alhoewel de gronden plaatselijk tot Nieuw - Schoonebeek gerekend worden, zijn de eigenaren uitsluitend Oud - Schoonebeeker ingezetenen, wat zich zeer wel verklaren laat als men slechts bedenkt, dat geheel Nieuw - Schoonebeek vroeger in het bezit was van Oud -Schoonebeeker eigenaren. En nu is het opmerkenswaard, dat bijna allen hun persoonlijk bezit van de hand hebben gedaan, voor zoover zulks het tegenwoordige Nieuw -Schoonebeek betreft, terwijl het gemeenschappelijk bezit niet van eigenaren veranderde.
Dit land wordt nooit bemest en zette het aangrenzende Schoonebeekerdiep op geregelde, of beter gezegd, ongeregelde tijden de gronden niet onder water, dan zou absoluut geen opbrengst worden verkregen. Door de overstroomingen van dit grensriviertje wordt althans enige vruchtbaarheid aangebracht.
De eerste snede gras wordt tot hooi verwerkt (omstreeks begin Juli en altijd twee à drie week later dan dit met de opbrengst van het “gemeste" land het geval is), terwijl een maand later het jongvee er naar toe gedreven wordt om de tweede snede af te weiden.
Vroeger, d.w.z. voor plm. veertig jaar, werden meest schapen, z.g.n. vetweiders, op het Blick geweid. Gelijk bekend loont de schapenteelt in den laatsten tijd niet meer de moeite, maar toch was deze omstandigheid niet de oorzaak, dat het jongvee (hiermee worden runderen aangeduid in den "aanvalligen" leeftijd van ½ - 1½ jaar) de plaats der schapen innam. Neen, de eigenlijke oorzaak was gelegen in het feit, dat des nachts herhaaldelijk Duitsche honden, die men algemeen voor dol hield, verscheidene schapen verscheurden, zoodat men wel genoodzaakt werd of de vetweiders met de andere schapen de heide in te drijven of deze des morgens heen te brengen en des avonds weer op te halen. En alhoewel velen eerst tot dit laatste hun toevlucht namen, bleek dit op den duur toch te lastig en liet men de melkkoeien er gedurende een groot deel van den dag weiden. Maar ook dit voldeed niet, daarvoor waren de afstanden te groot en men besloot dan ook om de Blickweide voor het jongvee te bestemmen.
Misschien zal deze of gene vragen: "Maar hoeveel, stuks mocht ieder eigenaar naar deze mandeelige weide drijven" ? Och, dat stak niet zoo nauw. Tegenwoordig mag men op één dagwerk twee stuks vee weiden, maar in dien tijd kwam het op één meer of minder niet aan.
Ieder eigenaar weidde er zooveel als hem paste en toch, niemand maakte daar misbruik van. "Ja", verklaarde onze zegsman, "in dien tijd waren de menschen beter dan nu", en ook de beesten" vulden wij aan, daarmede doelend op de omstandigheid, dat het Blick niet omheind was en het vee desniettegenstaande bleef, waar men het heenbracht.
Toen het Blick in latere jaren in handen van meer eigenaren kwam, werd de zaak echter minder en gingen sommigen dit vertrouwen beschamen, door met opzet meer vee te weiden, dan feitelijk door den beugel kon. In 1902 werden dan ook in dezen strenge maatregelen getroffen, waarvan wel deze de voornaamste was, dat de gezamenlijke eigenaren bepaalden, dat ieder rund, dat geweid zou worden, voorzien moest zijn van het brandmerk "B", (Blick), aangebracht op één der horens.
Trof de een of ander nu een rund aan, dat dit kenmerk miste, dan had deze het recht het in beslag te nemen. Het in strijd met de bepalingen weidend rund werd dan eerst aan den eigenaar terug gegeven, als de daarop gestelde boete, in elk bijzonder geval door de algemeene vergadering te bepalen, betaald was.
Gelijk gezegd, op één dagwerk bezit mochten twee stuks jongvee geweid worden. Om de algemeene kosten echter te dekken, werd wel meer vee toegelaten tegen betaling van f 1.- per stuk, waarvan echter het gevolg was, dat er niet genoeg weide overbleef.
Daarom is sinds eenige jaren bepaald, dat ieder eigenaar (of huurder) slechts één rund hier mag weiden, dan waarop hij overeenkomstig de grootte recht heeft. De weideprijs bleef op t 1.- vastgesteld. De kosten van onderhoud van palen, draad, brug, etc. worden nu door de eigenaren zelf gedragen en omgeslagen naar verhouding van het aantal dagwerken. Eerstbedoelde kosten worden altijd door leveringen in natura voldaan.
Ook werd van 1902 af iemand met de "administratie" belast, welke betrekking echter als liefdedienst wordt beschouwd, en zonder eenige vergoeding moest en nog moet worden waargenomen. Eén keer per jaar, t.w. juist voor den tijd, dat het jongvee naar het Blick gedreven wordt (wat bij de niet gehalsterde kalveren heel wat zweetdroppels kost) gaat de "administrateur" de geheele omheining in oogenschouw nemen, terwijl evenmin de brug vergeten wordt. Vroeger bracht een timmerman de noodig geoordeeld wordende herstellingen aan, daarbij geassisteerd door een paar boeren, die bij toerbeurt den timmerman de helpende hand moesten bieden. Toen echter de loonen der timmerlieden in de oorlogsjaren aanmerkelijk gingen stijgen, besloot men het zonder timmerman te stellen en geeft sindsdien de "administrateur" de noodige aanwijzingen.
Volstonden we hiermede, dan zou de opmerkzame lezer stellig een tegenstrijdigheid in de beschrijving hebben bespeurd. Geen wonder ook, want eerst hebben we gezegd, dat het Blick niet omheind was en even later spraken wij over de kosten van afrastering. Toch zijn beide vermeldingen juist.
Oorspronkelijk waren de Blickgronden niet afgescheiden, zelfs waren geen behoorlijke voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen, dat het vee in Duitschland terecht kwam, wat bij een lagen waterstand in het Schoonebeekerdiep verre van denkbeeldig was. Waar echter het terughalen niet met bijzondere moeilijkheden gepaard ging, en we hebben daarbij op het oog grensformaliteiten, bleef de toestand zooals hij was, tot in latere jaren de Duitsche kommiezen (Aufseher) , die altijd zulks oogluikend hadden toegelaten, hieraan hun aandacht gingen schenken en het Blickvee gingen schutten.
Goede raad was nu duur en toch moest verandering worden aangebracht. Desniettegenstaande ging men toen nog niet terstond tot afrastering over maar besloot men een z.g.n. Blickheer aan te stellen, die tot taak had, ervoor te zorgen, dat het vee op het weideterrein bleef. Hiertoe was noodig, dat deze titularis den geheelen dag, bij weer en ontij, gedurende zes week, over het Blick zwierf om een waakzaam oog te houden op het vee, dat aan zijn hoede was toevertrouwd. Dat deze lange dagen maakte, behoeft niet gezegd. Reeds om een uur of vijf moest hij des morgens present zijn en ook mocht hij het terrein niet weer verlaten, voordat het vee zich gelegerd had.
En de belooning? Deze bedroeg gemiddeld f 25.- of zooveel goedkooper men terecht kon, want deze betrekking werd bij inschrijving gegund op de algemeene eigenarenvergadering. Ook werd op deze vergadering bepaald, wanneer het vee naar het Blick gedreven zou worden en eveneens wanneer het weer zou moeten worden teruggehaald.
Niet willen we hierbij verzwijgen, dat sommige eigenaren den Blickheer trachtten om te koopen, door dezen tegen belofte van b.v. een half pond tabak te bewegen inzonderheid op hun vee te letten. Dat hij zoodoende goede zaakjes kon maken, als hij maar diplomatiek genoeg aangelegd was, laat zich begrijpen.
Werden oorspronkelijk de Blickheeren (vgl. Boöheeren) altijd onder de Schoonebeeker ingezetenen gevonden, in latere jaren liet men z'n keuze vallen op aan den overkant van het Schoonebeekerdiep wonende Duitschers, z.g.n. Hanenbergers. Waar echter deze laatsten ieder jaar steeds meer wilden verdienen (de belooning van f 25.- was inmiddels tot f 40.- gestegen) besloot men ten laatste, deze betrekking af te schaffen, en het geheele terrein af te rasteren, welke maatregel in 1902 zijn beslag kreeg. Sindsdien is in dezen toestand geen verandering aangebracht.
Jarenlang hebben de gronden op het Blick gelegen zonder productiviteit van eenige beteekenis. Nu echter door normalisatie van het Schoonebeekerdiep drooglegging der groengronden wordt verkregen, zal ook het Blick in deze zegening deelen, zoodat ook die gronden intensief kunnen worden bearbeid.
De ligging der perceelen is hiervoor echter een groot bezwaar.
Sommige perceeltjes zijn zoo smal, dat een wagen er niet behoorlijk op keeren kan. Ruilverkaveling zal hier uitkomst moeten bieden, wat echter wel heel wat voeten in de aarde zal hebben. Neemt men hiertoe niet z'n toevlucht, dan zal de tijd leeren, dat men onverstandig heeft gehandeld.
Niet kan worden ontkend, dat het terrein voor den natuur liefhebber bij ruilverkaveling er niet aantrekkelijker op wordt, voornamelijk als men bedenkt, dat in dat geval het weiland zeer waarschijnlijk veranderen zal in bouwgrond, waartoe de gesteldheid van den bodem zich zeer goed moet leenen.
Ons zal het daarom niet berouwen als men in den eersten tijd niet al te vlug op financiëel voordeel, dat ruilverkaveling in dezen stellig zal opleveren, bedacht is. Hij, die oog voor schoonheid heeft, zal dit afgelegen oord naar waarde weten te schatten.
In den winter is het, wel is waar, een grijze vlakte, zonder eenige afwisseling. Maar zoodra is het voorjaar niet teruggekeerd, of duizenden, ja, millioenen rijkbloeiende dotterbloemen spreiden hun gulden mantel over de gansche vlakte uit. De pinksterbloemen zorgen voor de noodige afwisseling en houden als paarlemoeren knoopjes den mantel bijeen. Een wijle later, als ook het gras reeds begint te schieten, toont het zich met een nieuw, smaragdgroen kleed in alle nuanceeringen en de koekoeksbloemen dragen zorg, dat de zoomen met rose franje zijn afgezet.
Nergens treft men zooveel kieviten aan als op het Blick en het is een lust voor de oogen de vier zwart op groen gespikkelde eieren van dezen buitelaar in het tusschen dotterbloemen verborgen, uit gedroogde vezeltjes en worteltjes samengesteld nest, te aanschouwen. Ook broedt hier de langsnavelige wulp, wiens juichende trillers ons als schoone muziek in de ooren klinken en die ons onze neerslachtigheid doen vergeten als we het hoofd gebogen houden, maar die toch ook weer door hun weemoedige ondertoon in ons een onbestemd gevoel van treurigheid kunnen verwekken.
Tallooze grutto's worden van den vroegen morgen tot den laten avond niet moede hun naam uit te roepen boven dit dorado, waar hun nesten veilig zijn voor spiedende oogen. Ook de leeuweriken hebben een werkzaam aandeel in het veelstemmig concert, dat dag aan dag ten gehoore wordt gebracht, en het gejuich en gejubel is niet van de lucht.
Is echter de avond in aantocht, dan trekt de een na den ander zich terug, maar toch is er ook dan nog bedrijvigheid genoeg. Met snel wiekgesuis trekken de eenden van het diep naar de beek of omgekeerd, verraadt de blauwe reiger met heesche schreeuw zijn aanwezigheid, gaat het haas op lavei uit, sluipt de bunzing, loerend op prooi rond, poogt het hermelijn den rammelaar te bespringen. en brult de roerdomp.
Voor begin Juli komt geen mensch hier kijken en hebben allen dus vrij spel om zich uit te leven naar hun aard, zonder dat eerstgenoemde "regelend" ingrijpt. Maar is Juli in het land, dan heerscht er een drukte op het Blick, die alle beschrijving te boven gaat en eerst moet men zich hiervan persoonlijk hebben overtuigd, voor men zich een juiste voorstelling kan vormen. In den prillen morgenstond, om drie uur, begint het geratel van maaimachine's, dat tot laat in den avond van den langen zomerdag voortduurt en den ganschen dag hoort men het wetten der zeisen, die den vorigen avond gehaard zijn. Met opgestroopte mouwen en zoo luchtig mogelijk gekleed verrichten de zwoegende maaiers hun werk en het eene "swat" komt naast het andere te liggen. Nu en dan wordt de dorst gelescht door een teug water, vermengd met azijn. De voor deze gelegenheid gebakken pannekoeken, die van de boerderij af nog warm bezorgd worden, doen een wijle alle drukte vergeten en sterken weer tot hernieuwde krachtsinspanning.
Is het zoover, dat het gras gedroogd kan worden, dan komt er nog aanmerkelijk meer werkvolk bij en het geheele boerengezin, van den jongste tot den oudste, staat klaar om het hooi droog binnen te krijgen. De anders stille dorpsstraat lijkt wel in een drukke verkeersweg herschapen en de eene wagen na de andere, soms wel vier aan elkaar gekoppeld, spoedt zich naar het Blick en terug. En waar tot voor eenige weken de roep van wulp en kievit weerklonk, hoort men nu een geroezemoes van menschelijke stemmen, meest lachend en roepend onder gezellige scherts in de soms brandende zon verder werkend, maar ook wel zacht pratend, soms overgaand tot fluisteren als men elkander geheimen mededeelt, zooals die gewoonlijk veel op een dorp gevonden worden.
Het is werkelijk een gezellige drukte, deze wir - war. De vrouwen met hun bonte schorten en witte klompjes, de mannen meer in donkere kleuren (waarvan sommigen zelfs. in blauwgestreepte "sous-pantalon") en evenals de vrouwen voorzien van breedgerande stroohoeden. En al brandt de zon dan ook onbarmhartig, zoodat het zweet bij straaltjes langs het gelaat loopt, allen blijven echter opgeruimd. De laadsters wedijveren met elkander, wie het eerst den wagen vol heeft, waarbij ze echter niet de noodige voorzichtigheid uit het oog verliezen om te voorkomen, dat het hoog opgetaste voer omtuimelt. Zulks zou immers als een loopend vuurtje over het dorp gaan, op de debet - zijde van betrokkene geboekt worden en, wie weet, misschien de huwelijkskansen wel aanmerkelijk kunnen verminderen. De opsteker is haar gelukkig geheel ter wille en geeft af en toe vanaf den beganen grond de noodige wenken.
Zelfs als de zon reeds lange schaduwbeelden op het Blick afteekent is men nog druk bezig en het is vaak dicht bij middernacht, als de laatste wagens huiswaarts keeren.
Is het hooi binnen, dan ziet het Blick er eerst recht verlaten uit en de stilte, die er heerscht, vormt een scherp contrast met de drukke bedrijvigheid van eenige dagen terug. Het duurt echter niet lang of het gemillimeterde gras begint weer te groeien en is Augustus in het land, dan wordt op een bepaalden avond het Blickvee uitgedreven en is het de moeite waard z'n oogen te laten weiden over de rijke mengeling van bontgekleurde vaarzen.
In den herfst zwerft de jager over het Blick, wien het evenwel geraden is op een behoorlijken afstand van het vee te blijven, omdat de jonge kalveren het hem, terwille van den hond, uiterst lastig kunnen maken en ons zijn voorvallen bekend, waarbij de weidman er nauwelijks het leven afbracht.
Is ook het vee weer op stal gehaald en zijn kievit, tureluur en hun trawanten ook weer vertrokken, dan houden de groote koppels ganzen de nalezing. Bij honderdtallen komen ze uit het Noorden om op het Blick den winter door te brengen. In dit afgelegen oord is het veilig, want niemand kan onbemerkt naderen en daarom voelen ze zich hier thuis. En al pogen af en toe de jagers uit het dorp op het Blick eens een gansje te bemachtigen, meestal komen ze van een koude kermis thuis. Wel trekken de ganzen nu en dan op verkenning uit of organiseeren strooptochten naar de oostersche akkers met de sappige winterrogge, maar toch keeren ze telkens weer naar hun uitgangspunt terug.
Zoo is er altijd leven en beweging genoeg te constateeren op het Blick, althans voor hem, die ziende oogen en geen paar brilleglazen in z'n hoofd heeft.
Laten wij ons verheugen, dat ons hierin nog iets gelaten is, waarin we ons kunnen verlustigen en waarheen we onze schreden kunnen richten als we eens ontspanning behoeven na tijden, waarin de boog tot het uiterste gespannen was. Juist in zulke tijden zullen we leeren begrijpen, van hoeveel geestelijke waarde dergelijke terreinen zijn, die door hun geïsoleerde ligging tot de weinig bezochte plaatsen behooren, tot de plaatsen, die een geestelijk evenwicht, dat dreigt verbroken te worden, vermogen te herstellen en wier bezit ons leven rijker en aangenamer kunnen maken, dan wij meestal met ons bekrompen inzicht vermogen te beseffen.
1) Verschillende gegevens voor dit artikel heb ik te danken aan de bereidwilligheid van den heer J. Buter te Oud-Schoonebeek, wien ik daarvoor mijn erkentelijkheid betuig.