Boo Herinneringen
BOO HERINNERINGEN
door E. KARST Jr.
Opgedragen aan mijn Duitsche vrienden.
Zoo zijn we dan bij de Duitsche booheers op visite geweest en ik kan u verzekeren, dat ik daarvan geen berouw heb. De gedachte aan de gastvrijheid, die wij, mijn vriend en ik, bij hen hebben mogen genieten, zal ons immer bijblijven en nimmer zullen we kunnen vergeten de genotvolle uren, die we gezamenlijk hebben mogen doorbrengen. En mochten onze zenuwen door het gejaag en gejakker van den modernen tijd eens extra rust behoeven, dan weten we, waar die te vinden is, dan weten we een adres, waar de beste specialist op neurologisch gebied niet bij haalt.
Maar laat ik den lezer niet langer schouderophalend laten staan, maar hem onze ervaringen mededeelen, waarna ik niet twijfel, dat hij met mij van oordeel zal zijn, dat één der beste recreatie oorden voor hen, wien de zenuwen de baas dreigen te worden, de Duitsche booёn en hun omgeving zijn.
Nadat "der Briefträger" voor ruim een week onze komst gemeld had, hebben we op een helderen Januaridag, dien we voor ons doel niet beter hadden kunnen wenschen, naar we elkaar wederkeerig herhaaldelijk verzekerden, zulk een dag, waarop je zingen moet, of je wilt en kunt of niet, onze rijwielen bestegen en peddelden kalmpjes op Nieuw Schoonebeek aan. Nadat we een drukke discussie gevoerd hadden over de vraag, waar we onze fietsen zouden stallen (we begrepen namelijk opperbest, dat we daarvan in de Ringerwüsten meer last dan lust zouden ondervinden) besloten we ook in dezen in de lijn van hetgeen we ons voorgenomen hadden, te blijven en ze achter de Wilms boo, op Nederlandsch terrein, te plaatsen. Zoo gezegd, zoo gedaan en alras zetten we met lijn 2 onzen tocht voort in de richting der Duitsche grens. Alhoewel het doel van onzen tocht reeds zeer nabij was, hadden we toch de grootste moeilijkheid nog voor den boeg en wel deze, om ons zelven onbemerkt, dus frauduleus, in Duitschland in te voeren. Wel had ik een behoorlijk bewijs voor grensverkeer (in tegenstelling met mijn vriend, die meer in deze streken gezworven heeft en die daarom naar mijn oordeel in dezen veel te roekeloos is), maar we bevonden ons "buiten route of heirbaan". Wat dat zeggen wil, weet iedere grensbewoner bij uitstek en ook voor den "inlander" zijn deze woorden wel begrijpelijk. We waren derhalve genoodzaakt van den nood een deugd te maken en het duurde dan ook niet lang, of een zwiepende plank, die boven het Schoonebeekerdiep, de grens scheiding, zweefde, bracht ons aan de overzijde. Angstig spiedend, of we soms ook ontdekt waren door het scherp ziend oog van een "Aufseher", met alle nare gevolgen daaraan verbonden, ging het haastje repje voorwaarts en al vrij spoedig had mijn vriend, die zich van "Aufseher" bitter weinig aantrekt, een paar booheers ontdekt, die echter op hun beurt, naar ons later bleek, ons reeds veel eerder in het vizier hadden gekregen, dank zij een in goede conditie verkeerenden veldkijker, een souvenir aan den ,,Krieg".
De ongedwongen kennismaking en verwelkoming in dialect, Nederlandsch met sterk Duitsch accent, vermengd met Duitsche woorden en uitdrukkingen, was allerhartelijkst en alhoewel ik van plan was eerst eenige foto's te nemen, werden we mee naar binnen getroond om in de Kwast boo een "Schnaps" te nemen. 't Was immers pas Nieuwjaar geweest.
Nadat we weer op ons verhaal gekomen waren, kon ik aan den slag komen en alras bleek me de groote welwillendheid dezer menschen. Immers was het boovee nog niet uitgedreven, maar wachtte dit op onze komst voor het geval ik van plan was ook van het vee eenige kiekjes te maken.
Ter eere van de booheers moet ik zeggen, dat beider verblijven, zoowel van boovee als booheer, er proper uitzagen. Alles was werkelijk netjes in orde, wat ik van deze "Protestantsche kluizenaars" niet verwacht had.
Het viel me terstond op, dat de meeste booën gemoderniseerd zijn en bij navraag bleek mij dit een gevolg te zijn van het feit, dat ze reeds vroeger als gezinswoningen hebben dienst gedaan. Tijdens den wereldoorlog veranderden ze nogmaals van stemming en werden weer als boo in gebruik genomen.
Gezamenlijk trokken we van de eene boo naar de andere en dat de heeren booheers ook nog zin voor poëzie hadden, bleek ons, toen we één hunner in zijn nederige woning verdiept vonden in één der weken van den grooten Schiller en wiens "Bücherei" de meest uiteenloopende lectuur bleek te bevatten. Ook bij dezen dramaticus was het een en al hartelijkheid.
Ik vergat nog te vermelden, dat mijn vriend, die ongetrouwd en dus nog zeer ijdel is, bij aankomst in de Kwast boo, teneinde zijn schoeisel schoon te houden, dit met een paar klompen van den boo heer verruild had, zulks met het oog op een bezoek, dat we in den loop van den avond zouden hebben af te steken bij een in de buurt wonenden "Land wirt", wiens gastvrijheid spreekwoordelijk is.
Gezellig koutend van de eene naar de andere boo wandelend, was, voor we er erg in hadden, de geheimnisvolle "oelevlocht" aangebroken. Nog nimmer sprak zij zulk een duidelijke taal tot mij, als toen en alles scheen ertoe te moeten medewerken ons haar velerlei sprake te doen verstaan. Geruischloos zwenkten twee kerkuilen om de boo en verdwenen in de wazige schemering om in de booweiden naar muizen te speuren en hun bloedig handwerk uit te oefenen. In schijnbaar doellooze vlucht kwam een vleermuis van den boozolder gefladderd, opgeschrikt uit haar winterslaap, tevergeefs naar buit zoekende.
Een paar kraaien, dat zich verlaat had, koerde angstig krassend over ons heen. Het groote licht was reeds eenigen tijd verdwenen en de scherpe lijnen waren weggevaagd door de alles met een sluier beddekkende schemering.
Maar ook was het tijdstip daar om den inwendigen mensch te versterken en hadden we nu niet de taak van arbiter op ons genomen, dan geloof ik, dat in de stille Ringerwüsten tusschen de altijd kalme en vreedzame booheers een felle krijg zou zijn ontbrand, want ieder wilde ons tracteeren op door hem persoonlijk gebakken pannekoek.
Mijn vriend en ik hakten den knoop door en besloten bij de Kaalminks boo te dineeren. Onderwijl de andere booheers hun vee gingen verzorgen, volgden wij met belangstelling het bereiden der traditioneele boopannekoek. Wel hadden we daarover veel hooren spreken, maar toch niet het voorrecht genoten daarvan iets te nuttigen en met stille verbazing constateerden wij, dat spek, worst, boter en eieren met kwistige hand werden toegevoegd. Stellig nam ik me voor de gebruiksaanwijzing goed te onthouden, teneinde die thuis aan mijn vrouw te kunnen oververtellen.
En smaken dat ze deed, in één woord: heerlijk! Dat verzeker ik u. Ik geloof werkelijk, dat onze gastheer in dezen alle huisvrouwen den loef afsteekt.
Toen we met onzen maaltijd begonnen, op booheers wijze uit dezelfde pan, waarin de koek gebakken was, ländlich, sittlich, dachten we beiden wel een heele aan te kunnen, maar dat bleek alras buiten den waard, in dezen de kwaliteit en kwantiteit van den pannekoek, gerekend te zijn. Spoedig moesten we het samen nog afleggen tegen den booheer, die echter (het dient te zijner rehabilitatie vermeld) na de "Milchsuppe" van dien morgen nog niets weer genuttigd had. Ge moet namelijk weten, dat de tegenwoordige booheer in deze korte dagen slechts twee keer per dag eet, t. w. ' s morgens pap en des avonds pannekoek.
Het dessert bestond uit melk, maar dat was bij ons natuurlijk niets gedaan en ik moet eerlijk bekennen, dat mijn vriend het in dezen verder bracht dan ik.
Onderwijl was het geheel donker geworden en had het boovee de boo opgezocht, waarbij ik mij er grootelijks over verwonderde, dat de twintig boo vaarzen zoo goed hun eigen plaatsje kenden. Naar de booheer mij verzekerde, behoorde het tot de uitzonderingen, als bij het knevelen der runderen bleek, dat de een of ander op een verkeerde plaats stond. Een belt trof ik dan ook bij de meeste booën niet meer aan.
Nadat de tafel met vaardige hand was opgeruimd en de booheer de noodige aandacht aan de melkkoe gewijd had, werd het kleine petroleumlampje weer bij den haard gehangen, waar de groote leunstoel voor mij gereserveerd bleek. De booheer en mijn vriend namen elk terzijde van den haard plaats en ik had bij deze antieke kunstverlichting, die echter de gezellige sfeer uitermate verhoogde, de gelegenheid eenige aanteekeningen te maken over het huidige booheers leven, dat reeds weer veel verschilt met dat van voor eenige decennia terug.
In de Ringerwüsten (let s.v.p. op den naam) treft men nog een veertiental booën aan. Vijf daarvan zijn verhuurd aan gezinnen, die, nevens het vee van den eigenaar, twee koeien voor eigen rekening mogen houden. In de negen overige fungeeren acht "eigengeërfde" zoons als booheer, terwijl in één de knecht met de zorg voor het vee belast is.
Evenals vroeger, gaat de booheer eens per week naar huis om provisie in te slaan, etc.
Brood wordt nog weinig genuttigd, hoogstens als toespijs. Gelijk gezegd, vormen pap en pannekoek de hoofdschotels.
De booheer karnt zelf niet meer, maar schenkt de overtollige melk van de te zijnen gerieve bij de boo aanwezige melkkoe aan één der in de nabijheid wonende boeren als karnmelk. Als tegenprestatie moet deze dan bij afwezigheid van den booheer het vee verzorgen.
Ook is aan des booheers hoede een koppeltje schapen toevertrouwd, dat met het jongvee weidt.
Verder hebben sommige booheers nog een paard, waarvoor echter geen of althans weinig werk te doen is, zoodat het meest als rijdier kan worden benut. Het zijn ruiters eerste klas en we mochten het genoegen smaken een staaltje van rijkunst te zien op een ongetoomd en ongezadeld ros, waarbij we echter ons hart vasthielden van den schrik en we zijn haast geneigd te verklaren, dat de Djiguiten kozakken nog bij deze schijnbaar stramme booheers een rijschool zouden kunnen doorloopen.
Nauwelijks was ik klaar met het maken van mijn notitie's, of we zagen door de kleine vierkante ruitjes de andere booheers over het door de maan belichte veld reeds naderen om ons aan te roepen.
Het vuur werd in het aschgat, afgedekt door een oude afgedankte schop, gedeponeerd, de boo werd gesloten en met ons zessen aanvaardden wij de reis.
Moet ik zeggen, wat nu eigenlijk wel het mooiste is geweest dien dag, dan geloof ik aan dezen tocht den eerepalm te moeten toekennen.
Bloedrood was in het Oosten de maan van achter een zwarte wolkenbank te voorschijn getreden, haar mat schijnsel over het in diepen rust verkeerend landschap uitgietende. Tallooze sterren fonkelden aan het overigens heldere firmament. Op een rij doorschreden we de slapende, door rijp verzilverde booweiden en we verdiepten ons in de duidelijk zichtbare sterrebeelden, die één hunner, de oudste, tot kompas gestrekt hadden bij zijn ontvluchting uit Fransche krijgsgevangenschap. De typische bruggetjes (een boomstam, waarop op afstanden van pl.m. 40 cM. overdwars smalle plankjes waren geslagen) verhoogden het idyllische van het landschap. Met volle teugen dronken wij den frisschen Oostenwind in, die onze longen verruimde en onze wangen deed gloeien.
Na een fiksche wandeling van een half uur kondigde de hofhond onze komst aan. De zoon des huizes bleek reeds op den uitkijk te staan en met zijn onmisbare hulp, voorgelicht door een electrische zaklantaarn, (feitelijk een voorwerp, dat in deze omgeving niet thuis behoort), kwamen we allen behouden over een diepe sloot, die het erf van de omgeving scheidde. Hier scheelde het niet veel, of de ruilverkaveling was mijn vriend, die liefst met schoone schoenen gastheer en gastvrouwen wat dies meer zij wilde begroeten, zuur opgebroken, daar hij bijna met klompen en schoenen in het water terecht gekomen was, hetgeen beslist jammer zou zijn geweest, gezien de inspanning, die hij zich den geheelen middag had willen getroosten.
Hierna traden we het gezellig vertrek van dezen Saksischen boer binnen, wiens woning door de booheers, en terecht, als een eigen tehuis wordt beschouwd.
Ook aan dit gedeelte van den avond zal ik steeds met genoegen terug kunnen denken. Alhoewel we elkander wild vreemd waren, behandelde men ons met zulk een hartelijkheid, dat we werkelijk paf stonden.
Al spoedig stond de koffie op de ouderwetsche tafel te dampen en werden we onthaald op z.g.n. ijzerkoeken, ook wel Nieuwjaarskoeken geheeten, eigenhandig vervaardigd door de dochter des huizes en die naar meer smaakten. De groote suikerpot werd van den een naar den ander geschoven en onder diverse kwinkslagen deden we ons aan het bruine vocht tegoed.
Nu kwamen de tongen eerst recht los en wist de één nog gekruider moppen te tappen dan de ander.
Ook de reciteerkunst werd druk beoefend en ik stond versteld over het geheugen der booheers, dat werkelijk benijdenswaardig is. Ellen lange gedichten werden, zonder haperen, met smaak voorgedragen. humor is dezen eenvoudigen menschen, wien alle hoogmoed ten eenenmale vreemd is, als het ware aangeboren en ook de keuze der voordrachten gaf hiervan blijk. We meenen niet te mogen nalaten één dezer in extenso weer te geven en teekenen daarbij aan, dat zij voorgedragen werd onder luide bijvalsbetuigingen van de mannelijke toehoorders, maar onder voortdurend protest van de dochter des huizes. Enfin, "wen es juckt, der kratze sich".
Zij luidde:
HEIRATSKASTEN GROSZ RINGE.
Bei dem Gemeindehause da hängt ein Kasten fein.
Drin hängt man Bursch und Mädchen, die gerne wollen frein.
Man hängt sie 16 Tage, doch sterben sie nicht dran.
Läszt drauf sie ruhig laufen, als Frau sie, ihn als Mann.
Und von dem Heiratskasten da träumen Tag und Nacht
Die Mädchen all zusammen, die krank die Liebe macht.
"Ach Kasten, lieber Kasten," stöh'n sie aus Herzensgrund,
"Ach, wenn man uns doch hängte. noch heut zu dieser Stund."
Nun, wer will denn den Mädchen zürnen, die gern gehänget woll'n sein?
Will's jedes doch versuchen, wie's mit dem Frein mach sein.
Füll voll, füll voll die Gläser, ein Hoch den Mädelein,
Die lieber heut als morgen gehänget wollen sein.
Zelfs de dramaticus viel niet uit zijn rol door zijn nood te klagen als vader van "sieben heiratsfähige Töchter".
Ook werd onze aandacht gespannen door de onopgesmukte weergave,van de lotgevallen van den
oudsten booheer, die in 1919 uit één der gevangenkampen in Frankrijk ontvlucht was, des daags zich schuil houdende in dichte bosschen, des nachts zijn koers richtende naar de soms nauwelijks zichtbare sterren en we voelden ons klein bij dezen man, die niet alleen in de eenzaamheid der Ringerwüsten een goed herder voor zijn vee bleek te zijn, maar die ook getuigenis heeft afgelegd, in hoogst critieke momen- ten handelend te kunnen optreden.
Het was reeds dicht bij middernacht (Middel Europeesche tijd), dat we meenden huistoe te moeten gaan. En alhoewel het mij niet mogelijk was onzen gastheeren naar waarde dank te betuigen voor het genoegen, dat ze ons hadden willen bereiden, toch vertolkte ik zoo goed mogelijk de in onze harten aanwezige dankbare gevoelens.
"Scheiden tut Weh" en zoo ging het ook met ons afscheid. Gelukkig kreeg ik de toezegging van een tegenbezoek, waarvan de datum reeds werd vastgesteld.
Na over en weer onze beste wenschen geuit te hebben, aanvaardden wij door den helderen maan belichten winternacht den terugtocht, waarbij we tot onze rijwielen door de booheers vergezeld werden.
Met een "Auf fröhliches wiederseh'n" scheidden wij en peddelden kalmpjes terug, natuurlijk nergens anders over sprekende, dan over onze ervaringen van dien dag, die één der meest aangename in ons leven was.
En nu ik voor de schrijfmachine zit te tikken om die ervaringen op schrift te stellen, doorleef ik in gedachten nog eens weer dien mooien middag en den nog schooner avond. Mijn vrienden, de booheers, zullen op dit oogenblik stellig in één hunner primitieve booën om het haardvuur geschaard zitten, hun gewone gesprekken voerend en ik benijd hen in hun rustige afzondering, die wel moet leiden tot de voor ieder noodzakelijke zelfkennis. Misgunnen doe ik hun dit echter niet, integendeel, ik kan mij zelfs in hun vredig, landelijk leven verblijden. En zou ik eenerzijds hun van ganscher harte willen toewenschen, dat ze "tot in lengte van dagen" hun booheersbetrekking, met alle vreugden daaraan verbonden, met eere mogen kunnen blijven uitoefenen, aan den anderen kant hoop ik toch ook, dat voor hen de dag zal aanbreken, dat ze niet langer zelf hun potje moeten koken en hun bed eigenhandig moeten opmaken. Ja, mijne vrienden, ik hoop voor uw eigen welzijn, dat de tijd niet meer ver is, dat een andere vaardige hand dan de uwe voor u gaat zorgen en dat de ,,Heiratskasten in Grosz Ringe” ook spoedig met uw naam zal mogen prijken. Wel zult gij dan dubbel gevoelen uw vrijheid kwijt te zijn, maar zoo de voorteekenen niet bedriegen, schrikt gij daar niet voor terug en naar men mij in het oor fluisterde, zijn sommigen uwer, om in bootaal te spreken, reeds vrij stevig gekneveld.
Bij voorbaat wil ik verklaren overtuigd te zijn, dat ge u in dezen niet beschaamd zult laten maken door uw vee, dat zonder knevel zijn plaats kent. Ik ben er van verzekerd, dat ge in dat geval, alhoewel ge misschien geen gade krijgt, wier kookkunst die van u zal overtreffen, geen "potkijker" zult zijn, maar in alle opzichten een goed huisvader.
Schoonebeek (Dr.)