De afscheiding in Schoonebeek
DE AFSCHEIDING IN SCHOONEBEEK.
(Een onderzoek naar de ontwikkelingen, die geleid hebben tot het ontstaan van een Christelijke Afgescheidene gemeente te Schoonebeek.)
Opleiding: MO-B Theologie, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden.
Vak: kerkgeschiedenis.
Docent: drs. H. Pol.
Verricht door: J.W. Baan, De Pienhoek 4, 7761 CB Schoonebeek. Tel. O5243-1913.
INHOUDSOPGAVE
|
||
I |
Huidige kerkelijke situatie in Schoonebeek…………………… |
p. 2. |
II |
Probleemstelling.................................................................………. |
p. 3. |
III |
De afscheiding. ……………………………………………… |
p. 4. |
IV |
Geschiedenis van de Hervormde gemeente Schoonebeek tot 1860 |
p. 8. |
V |
Archiefonderzoek………………………………………………… |
p. 10. |
VI |
Gesprekken………………………………………………………. |
p. 12. |
VII |
Ds. P.C. Froon, 1838 – 1857…………………………………….. |
p. 14. |
VIII |
Beroepingswerk, 1857 – 1858........................................................ |
p 17. |
IX |
Benoeming notabelen. ...........................................................……. |
p 18. |
X |
Willem Anholts .................................................................………. |
p 19. |
XI |
1859, De afscheiding een feit, I………………………………….. |
p 23. |
XII |
1859, De afscheiding een feit, II. .………………………………. |
p 25. |
XIII |
Conclusie………………………………………………………… |
p 26. |
|
Noten. ..........................................................................………….. |
p. 29. |
|
|
|
Met dank aan: J. Rotmensen, H. Wilms en de fam. Vrielink, Gereformeerde kerk en de N.H. gemeente te Schoonebeek en de Altreformierte Gemeinde te Emlichheim, historische vereniging 'De Spiker' te Schoonebeek.
J.W. Baan.
HUIDIGE KERKELIJKE SITUATIE IN SCHOONEBEEK.
In Schoonebeek treffen we tot nu toe (1989) drie kerkgenootschappen aan: de Nederlandse Hervormde Gemeente, de Gereformeerde Kerk en de Rooms Katholieke Kerk. Dit werkstuk beperkt zich tot de eerste twee genoemde kerkgenootschappen.
De Nederlandse Hervormde gemeente heeft ongeveer 2300 leden, verdeeld over zo’n 900 pastorale eenheden. Geografisch gezien is het een grote gemeente, zij strekt zich uit over een gebied langs de Duitse grens van zo’n 18 bij 5 kilometer. In dit gebied staan twee kerken. De hoofdkerk in Schoonebeek en het Hervormd Centrum te Weiteveen. Er zijn twee voorgangers: een predikant en een catecheetpastoraal werker. Ieder bewerkt zijn eigen gebied.
De Hervormde gemeente is voor het grootste deel van rechtzinnige signatuur. Naast een trouw meelevende kern heeft de gemeente een vrij groot aantal randkerkelijken. Het totale aantal kerkbezoekers per zondag is ongeveer vierhonderd.
De Gereformeerde kerk heeft ongeveer 1000 leden, waarvan zo’n 600 belijdende en zo’n 400 doopleden. Deze kerk is geïnstitueerd in 1859. Zij strekt zich in grote lijnen uit over hetzelfde gebied als de Hervormde gemeente. Ze heeft één kerk, die te Schoonebeek staat. Er is aan deze kerk één predikant verbonden.
De signatuur van deze kerk dient zeker rechtzinnig genoemd te worden. Naast een wat behoudender groep is er ook sprake van een kleinere progressieve stroming. De meelevendheid is zeer groot, niet alleen bij de diensten, maar ook bij de doordeweekse activiteiten.
Het 'Samen op Weg’ proces is in Schoonebeek al jaren op gang. De ‘consensus’ tussen de Hervormde gemeente en de Gereformeerde kerk dateert al van 1972. In deze consensus wordt geregeld hoe en welke activiteiten er samen gedaan worden. Zo is er regelmatig kanselruil en zijn alle zomeravonddiensten gezamenlijk. Twee keer per jaar komt er een gezamenlijk kerkblad uit en eveneens twee keer per jaar viert men gezamenlijk het Heilig Avondmaal. Twee keer per jaar vergaderen de kerkenraden samen, terwijl de activiteiten die voor de jongeren opgegezet worden, vallen onder de gezamenlijke jeugdraad. De activiteiten op het gebied van vorming en toerusting worden gezamenlijk voorbereid en zijn bestemd voor hervormd en gereformeerd. Hoewel de samenwerking beslist goed genoemd kan worden, zit er de laatste paar jaar geen groei meer in het ‘Samen op Weg’ proces. Duidelijke oorzaken zijn er niet aan te wijzen. Naast veel enthousiaste voorstanders van dit proces zijn er aan zowel hervormde als aan gereformeerde zijde, ook tegenstanders, van wie wel eens een grotere remmende werking kon uitgaan, dan meestal verondersteld wordt.
Probleemstelling
Er wordt vaak in Schoonebeek gezegd, dat een vreemdeling die in Schoonebeek kerkt bij de gereformeerden of bij de hervormden en het bordje voor op de kerk niet heeft gezien, niet in staat is om aan te geven, of hij nu bij de gereformeerden of bij de hervormden gekerkt heeft. Of het waar is? Zeker is in ieder geval, dat de Hervormde gemeente en de Gereformeerde kerk in Schoonebeek op elkaar lijken als twee druppels water.
Het bovenstaande in aanmerking genomen komt men vanzelf voor de vraag, hoe het mogelijk is dat zich twee zo sterk op elkaar lijkende groepen in een betrekkelijk klein dorp als Schoonebeek hebben kunnen vormen. Met deze vraagstelling houdt deze scriptie zich
Duidelijk geformuleerd: wat zijn de ontwikkelingen geweest, die geleid hebben tot het ontstaan van een christelijke afgescheidene gemeente in 1859 te Schoonebeek?
Bij deze hoofdvraag komen de volgendende subvragen op:
--Hoe verliep de afscheiding in de omgeving van Schoonebeek?
--Hoe kwam de afscheidingsgedachte naar Schoonebeek?
--Welke personen speelden hierin een grote rol?
--Wat was de rol van de plaatselijke hervormde predikant hierin?
--Zijn er inhoudelijke motieven voor de, afscheiding in Schoonebeek aan te geven?
Aan de hand van archiefonderzoek en gesprekken met een aantal mensen uit de
plaatselijke bevolking zal getracht worden een antwoord op bovenstaande vragen te vinden.
DE AFSCHEIDING.
Het réveil, dat opkwam voor het authentieke calvinistische erfgoed, speelde zich met name af in de steden en onder de hogere standen. Het was een beweging, die zich bij voorkeur verre hield van kerkelijke conflicten.
Maar ook op het platteland vonden velen dat zij te kort kwamen bij de prediking van veel predikanten. Men kwam in groepen bijeen in huizen en schuren om die prediking te horen, waarin het nog ging om de oude leer (1)
In Ulrum stond ds. De Cock. Van sommige gemeenteleden vernam hij wat ze misten in zijn preek. Hij trok zich dat aan, verdiepte zich in Calvijns geschriften, leerde de Dordtse leerregels kennen en ging anders preken. Ook ging hij het verschil zien tussen de reglementen van de
besturenkerk en de Dordtse kerkorde.(2)
Niet over zijn prediking, maar over formele zaken ontstond er een conflict. Er kwam een tuchtzaak tegen hem op gang en het provinciaal kerkbestuur schorste hem voor twee jaar. De Cock hield zich echter niet stil. Op 29 mei 1834 werd hij door het kerkbestuur afgezet, waarna hij in beroep ging bij de synode. Hij werd bezocht door ds. H.P. Scholte, die zich verdiept had in het Zwitserse réveil, waar de gelovigen zelfstandige gemeenten hadden gevormd. Na het vertrek van ds. H.P. Scholte stelde de kerkenraad van Ulrum op 13 oktober 1834 een 'acte van afscheiding of wederkerig' op, waar de meerderheid van de gemeente achter ging staan.(3)
De synodale commissie van de hervormde kerk handelde in deze kwestie zeer slagvaardig. Via de minister van eredienst en de minister van justitie werd de politie ingeschakeld om bijeenkomsten in het kader van de afscheiding uiteen te jagen. Vaak ging het hierbij niet zachtzinnig toe. De Cock kwam wegens het leiden van verboden samenkomsten in de gevangenis terecht.(4)
Ondanks deze tegenwerking zette de afscheiding zich door. Het aantal predikanten bleef echter gering, zodat elk een groot gebied te verzorgen had: de Cock in Groningen en Drenthe, Scholte van Gorkum tot Amsterdam en Brummelkamp de IJsselstreek en Veluwe, Van Velzen Friesland en Van Raalte Overijssel.
Een planmatige opzet was er bij de afscheiding niet. De komst van de afscheiding in een bepaalde plaats was afhankelijk van hen die daartoe het initiatief durfden te nemen. De predikant, een kerkenraadslid of soms een oefenaar.(5)
Drenthe
Op 19 november 1834 werd in de schuur van Jan Lamberts Dik te Smilde de eerste christelijke afgescheiden gemeente in Drenthe een feit. Enkele dagen later ontstond er bij een bezoek van De Cock aan Assen aldaar ook een afgescheidene gemeente.(6)
Van 19 tot 24 maart 1835 was De Cock te gast in het gezin van Frederik Alberts Kok te Dwingeloo, hier ontstond eveneens een afgescheiden gemeente. Deze familie Kok kreeg het nadien niet gemakkelijk. Op een zondag toen ze kerkten in Smilde werd hun winkel leeggehaald en de inventaris naar de dennen gesleept. Ook werden er vaak stenen tegen de ramen gegooid. Het liep zo hoog op dat de familie Kok uit het dorp vertrok.(7)
Op 1 mei 1835 vestigde De Cock zich met zijn gezin in Bovensmilde. Hij was nu predikant geworden van alle afgescheiden gemeenten in Noord-Nederland, een enorm groot gebied. Onvermoeibaar trok hij door dit gebied: gesprekken voerend met allerlei mensen, gemeenten instituerend, prekend, doop en avondmaal bedienend, kerkenraden voorzittend, dag in dag uit! (8)
In diverse Drentse plaatsen ontstonden er zo afgescheidene gemeenten. Het was voor De Cock ondoenlijk om al deze plaatsen te 'bepreken', bovendien was het vergaderen met meer dan 20 personen op grond van de 'code pénal' verboden. Dit betekende, dat in de meeste gemeenten werd 'geoefend' door een zgn. oefenaar. Dit waren meestal plaatselijk bekende personen, die in staat waren leiding aan samenkomsten te geven, Niet iedereen was gelukkig met deze 'oefenaars'. Volgens hen was het beter om bij gebrek aan een predikant een preek te lezen. Toen de synode van 1837 te Utrecht een nieuwe kerkordening aannam voor de afgescheiden gemeenten, legden in Drenthe veel 'oefenaars' hun 'ambt' neer, Zij voelden zich in de steek gelaten door De Cock. Het pas georganiseerde kerkelijk leven stortte in. Pas begin 1839 trok het weer aan, toen De Cock aan de 'oefenaars' had toegezegd hen tot predikant te willen opleiden. (9)
Zo ontstond in mei 1839 de Drentse predikantenopleiding in Beilen en Dwingeloo. Bij de eerste afgestudeerden behoorden o.a. Frederik Alberts Kok uit Dwingeloo en zijn jongere broer Wolter Alberts Kok. Deze laatste was boer te Ruinerwold en werd aldaar in 1842 bevestigd tot predikant. Hij trok overal door Drenthe om de afscheiding duidelijk te maken en om aan te sporen tot de vorming van afgescheiden gemeenten.(10)
In 1842 overleed Hendrik de Cock. Zijn leerlingen namen zijn werk over en de afscheidingsbeweging ging door in het Drentse land. Ja, ging zelfs over de grens heen. Ook in Noordwest-Duitsland en in de graafschap Bentheim ontstonden afgescheiden gemeenten. Graafschap Bentheim, Emlicheim.
Van de predikanten, die tussen 1750 en 1850 in de graafschap Bentheim gediend hebben, hadden de meesten in Groningen gestudeerd. Deze predikanten stonden een ondogmatisch, praktisch christendom voor. De prediking van verkiezing en verwerping, zonde en genade, wedergeboorte en bekering ontbrak bij hen.(11)
Ook hier zochten veel gemeenteleden hun geestelijke voeding buiten de gewone diensten om in samenkomsten, die geleid werden door ‘oefenaren’. Een uittreksel uit de notulen van de zitting van het 'Standesherrlich Fürstliches Bentheimisches Amt' vermeldt: "Der Amtsvogt Vinke brachte zur Anzeige, dass in vielen Gemeinden von unbefugten Leuten nicht nur an Sonn und Feiertagen, sondern auch häufig an Werktagen. in den Schulen und Privathäusern Gottesdienst gehalten wird.(12)
Deze samenkomsten vonden ook plaats in Kleinringe in de nabijheid van Emlichheim. In de boerderij van Steven Lukas kwamen soms 100 tot 200 personen bijeen. In de volksmond heette zijn boerderij 'het profetenhuis'. In dit huis werd op 20 mei 1845 de 'altreformierte' gemeente van Emlichheim (toen Emlenkamp) gesticht. Vanaf 1848 kwam men ook bij elkaar in de voor samenkomsten ingerichte schuur van Holtgeerds, die zelf nog niet overgegaan was. De eerste kerk werd gebouwd in 1853.(13)
De jonge afgescheiden gemeenten hadden natuurlijk predikanten nodig. Op 17 januari 1845 kwam een vergadering van ouderlingen en diakenen in Brandlecht samen. Hier zou beslist worden, wie als student naar de predikantsopleiding van Wolter Alberts Kok ‘in de bergen’ bij Ruinerwold zou gaan. Met stemmen kwam men er niet uit, het lot besliste. Jan Bavinck uit Benthelm zou gaan studeren. Eerst in Ruinerwold en later in Hoogeveen. Op 9 augustus 1848 werd hij door ds. W.A. Kok in de schuur van Steffens bevestigd tot predikant voor Emlichheim, Uelsen en Wilsum. (14)
De eerste 'altreformierten' hebben het niet gemakkelijk gehad om de gemeenten in stand te houden. Door de druk van de overheid niet en door het feit, dat velen van de leidinggevende personen emigreerden naar Grand Rapids. (15)
GESCHIEDENIS VAN DE HERVORMDE GEMEENTE SCHOONEBEEK TOT 1860.
De eerste vermelding van het bestaan van een parochiekerk te Schoonebeek is van het jaar 1419. Ze had de kerspilkerk van Dalen tot moederkerk. De adellijke bezitters van de havezate De Klencke waren collatoren van de kerk te Schoonebeek. Bij deze bezitters, de familie Clencke, is het collatierecht steeds gebleven.
De inkomsten van de pastoor in Schoonebeek bestonden voor het grootste deel uit verstrekkingen in natura. Voor het lezen van missen bij overledenen, voor dopen en het afkondigen van huwelijken ontving hij broden, boter en eieren. Hiernaast had hij het vruchtgebruik van de pastoriegoederen, die bestonden uit een pastorie met hooi- en bouwland. De markegenoten hielpen de pastoor om dit land te bewerken. Verder had hij het alleenrecht om te mogen vissen in de Beek. (2)
De reformatie in Schoonebeek is niet van harte gegaan. Zij werd van boven opgelegd. Op 1 augustus 1598 werd in Rolde een classicale vergadering gehouden, waar alle Drentse pastoors moesten verschijnen om te verklaren welke kant zij kozen. De pastoor van Schoonebeek, Hermannus Latavianus, koos voor de reformatie. Hij zou in Schoonebeek de 'nije leer' gaan prediken. Zijn kennis om dit te doen bleek echter onvoldoende, zodat hij eerst nog een examen moest afleggen, waarvoor hij pas bij de tweede keer slaagde. In 1600 werd hij bevestigd als predikant in Schoonebeek en nam daarbij de naam aan van Bredewech. Hij had het niet gemakkelijk. Er waren geen lidmaten en ambtsdragers evenmin. De meeste Schoonebekers hielden zich op de vlakte, de strijd was nog niet beslist en de Spaanse troepen waren niet zo heel ver verwijderd. (3)
Ds Bredewech werd in 1608 opgevolgd door Johannes van Holle. Deze ds. Holle werd zeer gewaardeerd, maar moest toch op last van de classis vertrekken, toen was uitgekomen dat hij in Duitsland een doodslag begaan had. (4)
Na de reformatie floreerde het kerkelijk leven in Schoonebeek nu niet bepaald. Bij de visitaties in 1624 en 1627 was er noch een onderwijzer, noch een koster vanwege het gebrek aan traktement. Er werden nog geen catechismuspreken gehouden en in 1630 waren er nog maar 16 lidmaten op een goede dertig huishoudens. (5)
In 1681 werd een nieuwe kerk gebouwd. Het onderhoud aan deze kerk liet nogal te wensen over, zodat zij meestal in een slechte toestand verkeerde. In 1833 werd er een grote restauratie aan uitgevoerd met financiële hulp van synode en rijk. (In 1927 werd een nieuwe kerk gebouwd; de oude kerk werd in de vijftiger jaren afgebroken.) (6)
In 1828 werd in Schoonebeek als predikant bevestigd Herbertus Cornelius Scholten. Hij hoefde niet van ver te komen, want vanaf 1816 had hij als predikant in het naburige Emlenkamp gestaan. Men kende hem dus wel, want tussen Schoonebeek en het in Duitsland liggende Emlenkamp bestonden vele contacten. De grens stelde toen nog niets voor, het was eigenlijk één gebied.. Over en weer trouwde men, zodat er veel familiebanden bestonden (en bestaan). Ds. Scholten werd met veel feestgedruis binnengehaald via Wilmsbrug. In de tijd van deze predikant werd de marke Schoonebeek opgeheven, en de gemeenschappelijke gronden verdeeld.
Hoe ds. Scholten tegenover de afscheiding stond is niet bekend. Hij overleed in 1838. Zijn gezin bleef achter in zeer moeilijke financiële omstandigheden. Zijn weduwe werd zelfs failliet verklaard, omdat ze de zgn. ijzeren koeien" (geldelijk bedrag, waarvan de predikant de beschikking kreeg over de rente) niet aan de kerkvoogdij kon terug betalen. (7)
Ds. Scholten werd in 1838 opgevolgd door Pieter Christiaan Froon. Hij deed eerst dienst als hulpprediker, waarna hij in augustus 1839 werd bevestigd als predikant. Zijn start als predikant was voorspoedig, maar al gauw kreeg hij moeilijkheden met gemeenteleden en kerkenraad. Elders in dit werkstuk hierover meer. Zijn prediking was wel rechtzinnig, maar voor een aantal gemeenteleden toch niet rechtzinnig genoeg. Deze gemeenteleden kwamen buiten de gewone diensten om bij elkaar aan huis om een preek te lezen of te luisteren naar een oefenaar. De moeilijkheden tussen predikant en gemeente liepen zo hoog op, dat op 2 augustus 1857 ds. Froon het ambt neerlegde.
Een nieuwe predikant was niet te krijgen en het kwam zo ver dat koning Willem III gebruik maakte van zijn recht van collatie. Hij benoemde Klaas Jouke Bleeker tot predikant in Schoonebeek, deze trad de dienst aan op 16 januari 1859. Hij was vrijzinnig. en diende tot 1878 in Schoonebeek.(9)
ARCHIEFONDERZOEK
In het kader van dit onderzoek werden vier archieven door mij geraadpleegd:
--het archief van de Gereformeerde kerk te Schoonebeek. Dit bevindt zich in de kelder van het gemeentehuis te Schoonebeek.
--het archief van de Hervormde gemeente te Schoonebeek. Dit bevindt zich in het rijksarchief te assen.
--het archief van de historische vereniging 'De Spiker' te Schoonebeek. Dit bevindt zich in de kelder van het gemeentehuis aldaar.
--het archief van de Altreformierte Kirche te Emlichheim. Dit bevindt zich bij A.J. Klinge, Gartenweg 1, te Emlichheim.
Archief Gereformeerde kerk.
De bescheiden bevinden zich in de doos 1861-1933. Deze bescheiden bestaan uit drie stukken met betrekking tot de afscheiding: twee brieven van de minister voor de zaken der Hervormde eredienst; de toelating tot het bestaan van een Christelijke Afgescheidene gemeente te Schoonebeek. Verder bevat de doos twee boeken met notulen van de kerkenraadsvergaderingen vanaf januari 1861.
Na de bestudering van de notulen van 1861-1870 en van 1892 kom ik tot de volgende conclusies:
--tot 1866 zijn de notulen uiterst beknopt.
--ze bevatten geen informatie over het ontstaan van de Chr. Afgescheiden gemeente en ook niet over de verhouding met de Hervormde gemeente.
--de eerste kerkenraadsleden waren: Hendrik Hinnen, Willem Anholts, Hendrik Eisen, Bernardus Klaassen, Engberts Wenny en Henderikus Poppen. Hendrik Hinnen en later Henderikus Poppen spelen duidelijk een leidinggevende rol binnen de kerkenraad.
--De eerste predikant was ds. Schoemakers. Zijn naam komt men tegen van 1861 tot 1864. Hij zal in dit jaar vertrokken zijn.
Archief Hervormde gemeente.
Opgemerkt moet worden dat bij de pastoriebrand in 1936 veel waardevolle archiefstukken zijn verbrand. De bescheiden over de afscheiding zijn uiterst summier. Ze bevinden zich in map D 61 in het rijksarchief. Het volgende is daar te vinden:
--briefwisseling over Willem Anholts, die in maart 1859 bedankt als secretariskerkvoogd en zich bij de afgescheidenen voegt.
--brief van de kerkvoogdij aan het Provinciaal College van Toezicht, met de vraag, hoe men met de afgescheidenen moet handelen.
--notulen 1852-1876 van de kerkvoogdij. In deze notulen wordt vermeld de kwestie Willem Anholts en de brief over de afgescheidenen.
In het vervolg van dit werkstuk zullen bovenvermelde gegevens nader uitgewerkt worden.
Archief 'De Spiker'.
In dit archief bevindt zich de nalatenschap van de heer Karst. Deze is in de jaren dertig bezig geweest met het verzamelen van gegevens uit archieven ter voorbereiding van een boek over de geschiedenis van Schoonebeek. In deze nalatenschap is ook een map te vinden met afschriften van archiefstukken van de Hervormde gemeente. Deze afschriften zijn van voor 1936 en daarom kostbaar, omdat de originelen in 1936 verbrand zijn! De gegevens voor de volgende onderwerpen verkreeg ik uit deze afschriften:
--de verhouding tussen ds. Froon en de Hervormde gemeente.
--het beroepingswerk in de jaren 1857-1858.
--het bezwaarschrift van Hendrik Hinnen c.s. tegen het beroep op ds. Bolt te Grolloo.
Archief Altreformierte Kirche.
Hoewel de afscheiding in Emlichheim begon in 1845, begint het kerkeraadsboek pas in 1850. De 'protocollen' zijn in het Nederlands, maar zeer beknopt. Met geen woord wordt gerept over het feit, dat een aantal Schoonebekers vrij regelmatig de diensten in Emlenkamp bijwoonden.
GESPREKKEN.
Om nog meer gegevens op tafel te krijgen over de afscheiding in Schoonebeek voerde ik enkele gesprekken met personen, die via overlevering hiervan het een en ander wisten.
Het eerste gesprek was met de heer J. Rotmensen, Europaweg 184 te Schoonebeek. Hij is zeer geïnteresseerd in geschiedenis en voerde in zijn jeugd reeds veel gesprekken met ouderen over vroegere tijden. Ook over de afscheiding. Hierover wist hij het volgende:
--Via H. Gijlers (1864 - 1956): In de jaren vijftig van de vorige eeuw kerkten al een aantal gezinnen bij de afgescheidenen in Emlichheim.
--Via E. Rooklage (1878 -1963): De families die naar Emlichheim gingen waren: fam. Rocklage, fam. H. Hinnen, fam. Ten Vlieghuis, fam. H. Schoemakers, fam. Wilms, fam. Klaassens, fam. H. Bruna. Allen waren zelfstandige boeren. In 1856 werd in een boerderij aan de Europaweg een doopdienst gehouden buiten de plaatselijk. Hervormde gemeente om. De afgescheiden predikant van Coevorden leidde deze dienst. Gedoopt werden: B.J. Bruna en Geesje Schoemakers.
--Via H. Wilms (1861 – 1945) en G.J. Wilms (1887-1979): Deze familie sloot zich niet direct bij de afscheiding in 1859 aan.
De verspreiding van de afscheiding was ongelijkmatig verdeeld over Schoonebeek: de buurtschappen Pathuis en Weijerswold bleven hervormd, terwijl Vlieghuis meeging in de afscheiding. Het westelijk deel van de Westersebos werd afgescheiden, terwijl het oostelijk deel hervormd bleef. Het Oostersebos bleef op de familie Hekman na hervormd.
Het tweede gesprek was met de heer H. Wilms, Zeegserweg 6 in Tynaarlo. De lijn van de overlevering is hier als volgt: Hendrik Wilms (1793 -1865) -- Gerrit Wilms (1829 -1925) en Berend Wilms (1833 -1921) -- Gerrit Jan Wilms (1887 -1979) en Hendrik Wilms (1861 -1945. De heer H. Wilms vertelde mij het volgende:
--Hendrik Hinnen (1800 -1870), een boer in de Westersebos, was een gezien persoon in Schoonebeek. Hij fungeerde als veearts en chirurgijn. Hij kwam bij veel boeren over de vloer en had veel invloed. In de jaren 1840 -1860 trad hij op als een soort lerend ouderling (oefenaar?). Hij leidde samenkomsten in de schuur van de familie Anholts in de Westersebos. In deze schuur werden twee kinderen gedoopt door de afgescheiden ds. Kaptein van Coevorden in 1856.
Hendrik Hinnen kende persoonlijk Wolter Alberts Kok, boer te Ruinerwold en predikant bij de afgescheidenen. Men noemde deze Wolter Alberts Kok 'de paus van Drenthe'. Hij was een leerling van H. de Cock uit Ulrum. Wolter Alberts Kok ging overal in Drenthe rond om de afscheiding duidelijk te maken en aan te sporen tot kerkhervorming. Zo kwam hij ook in Coevorden en Emlichheim en daar moet Hendrik Hinnen hem dan ook ontmoet hebben.
Hendrik Hinnen wist een vaste groep om zich heen te verzamelen van mensen, die de prediking van ds. Froon niet rechtzinnig genoeg vonden. Hij had deze mensen zodanig geïnstrueerd, dat wanneer ds. Froon hun vroeg, waarom ze niet bij hem kerkten, ze moesten zeggen: “Dominee, u geeft ons stenen voor brood.”
Hendrik Hinnen zorgde er ook voor, dat de afgescheidenen een stukje grond konden kopen langs de Bargerbeek om daar een kerk en een pastorie te bouwen. Ook had hij de hand in het beroep op ds. Schoemaker, die in 1861 de eerste predikant werd van de afgescheiden gemeente.
De opvolger van Hendrik Hinnen was Henderikus Poppen. Na het overlijden van Hinnen was hij de leidende figuur bij de afgescheidenen. Door zijn huwelijk met de zuster van de afgescheiden predikant ds. Breitsma versterkte hij zijn gezag binnen de gemeente.
Hendrik Wilms (1793-1865) was fel tegen de afscheiding. Hij dreigde zijn kinderen met de woorden: "Als ik wist, dat jullie na mijn dood 'cocks' zouden worden, dan onterfde ik jullie allemaal." Dit dreigement mocht niet baten, want na zijn overlijden sloot de familie Wilms zich ook aan bij de afscheiding.
Ds. P.C. FROON, 1838 – 1857.
Ds. Pieter Christiaan Froon werd in 1805 geboren te Schiedam. Van oktober 1838 tot augustus 1839 was hij hulpprediker in de hervormde gemeente te Schoonebeek. Hij deed het zo goed, dat men hem beriep als predikant. Op 8 september 1839 werd hij bevestigd. Zijn inkomsten bestonden uit de opbrengsten van de pastoriegoederen, waarover hij het vrije beheer had en uit betalingen door de kerkvoogdij. Over het laatste kwartaal van 1839 bedroeg deze betaling f 171,--, zoals onder staande kwitantie laat zien.
Ik ondegetekende Preedikant Van De Hervormde gemeente van Schoonebeek, bekenne uit handen van de Kerkvoogden Dezer gemeente ontvangen te hebben, De Somma van Honderd een en zeventig Guldens Voor het vierde gedeelte van het plaatselijk tractement van den eersten October tot den laatste December van het jaar achttien honderd negen en dertig.
Zegge ƒ 171,-- Schoonebeek 28 Maart 1840
(get) P.C. Froon.
Predt
(Over genomen was hand geschreven)
Na deze voorspoedige start in Schoonebeek kreeg hij echter al gauw ruzie met gemeenteleden en daarna ook met kerkenraad en kerkvoogdij. Het begon met gewone burenruzies over kleine zaken als loslopende kippen van de ene buurman, die door de dominee werden neergeknald en het recht van overgang over pastoriegronden door de andere buurman.
Ook lag ds. Froon regelmatig overhoop met de kerkvoogdij, waarbij beide partijen zich dan wendden tot het Provinciaal College van Toezicht in Assen.
Zo protesteerde dominee Froon bij het Provinciaal College tegen het voornemen van de kerkvoogdij om de zitbank van de dominee te verkleinen. Het besluit van het Provinciaal College, dat gunstig uitviel voor ds. Froon was: “In aanmerking genomen dat, blijkens gezegd verslag door kerkvoogden met den adressant de overeenkomst is getroffen, toekomstig, te rekenen van den eersten Januarij 1841 tot kosteloos gebruik door het gezin van den Predikant te bestemmen, de vijf zitplaatsen van het gedeelte, uitzicht hebbende naar het Zuiden en op den predikstoel.” Beide partijen konden zich hierin vinden. (3)
Ook over de inkomsten van deze predikant ontstaan er moeilijkheden. Ds. Froon deelt mee in december 1841 aan het Provinciaal College, dat hij moeilijkheden heeft bij het binnen krijgen van: - --opkomsten wegens verpachte pastorievenen,
--van zekere gelden wegens rente van het grootboek nationale werkelijke schuld
--van turf
Hij vraagt om bemiddeling. Dit gebeurt ten huize van B. Slingenberg te Coevorden, die lid was van het Provinciaal College. N.a.v. deze bemiddeling deelt het Provinciaal College in een brief van 3 augustus 1842 mee aan ds. Froon, dat ervoor gezorgd zal worden, dat hij de inkomsten, waarop hij recht heeft, zal ontvangen.
Dat de kwestie hier niet mee uit de weg was, blijkt uit een brief van ds. Froon aan het Provinciaal College van 2 januari 1846, waarin hij schrijft: "......., temeer, daar hij met den 31 Dec. 1845 reeds over een dubbeld bedrag van voormelde erfpacht, turf en voorgeschoten gelden had te beschikken, ..…., daar het alleszins inbillijk en onregtvaardig te achten is, dat een derde de schade zou moeten lijden, terwijl de schuld alleen, hetzij aan Kerkvoogden door verzuim, of aan Pachters door onwil ligt,"(4)
Problemen van geheel andere aard ontstonden er door het eigenmachtig verhuren van pastoriegronden door ds. Froon. Hij hield daarbij onvoldoende rekening met oude rechten van overgang. Zo was er in 1847 tussen hem en H. Stokman een twist over een oude weg aan de oostkant van het pastorieveen. Deze kwestie wist men nog onderling op te lossen, maar in 1856 was dat anders. Toen moest het Provinciaal College eraan te pas komen. Ds. Froon had aan D. Veltkamp grond verhuurd en daarbij geen rekening gehouden met het feit, dat de bewoners van de Jungerinks plaats daar recht van overgang bezaten. Dit leidde tot ruzie en onverkwikkelijkheden, en er wordt dwars door het pas ingezaaide, door D. Veltkamp gehuurde land, gereden. N.a.v. de kwestie adviseert het Provinciaal College aan de kerkvoogdij om een rechtskundige in de arm te nemen. Hoe een en ander afgewikkeld werd is niet bekend. (5)
Op 9 december 1856 besluit de kerkvoogdij dat ook de predikant moet gaan bijdragen in de hoofdelijke omslag. De predikanten uit de naburige gemeentes droegen daarin ook bij. Waarom die van Schoonebeek dan niet? Het Provinciaal College is het hier mee eens, zodat op 28 augustus 1857 ds. Froon die dan inmiddels al vertrokken is, toch nog wordt aangeslagen voor het bedrag van ƒ 11,50. Ds. Froon gaat hier niet mee akkoord. Hij is van mening, dat een leraar der gemeente niet geacht kan worden een vast lid der kerkelijke gemeente te zijn. De kerkvoogdij wil een rechtsgeding aanspannen tegen ds. Froon. Hoewel enerzijds het Provinciaal College het hier wel mee eens is, adviseert het, om dit toch maar niet te doen, daar de gemaakte kosten hoger zullen uitvallen dan de baten. (6)
Naast de bovengenoemde zaken waren er nog kwesties als het zonder toestemming omkappen van jonge bomen, het verwoesten van de tuin om de pastorie, het weigeren van betaling voor geleverde struiken en bomen etc.(7)
Het gevolg van dit alles was, dat ds. Froon de gehele gemeente tegen zich kreeg, hetgeen ontaardde in allerlei plagerijen. Een dode koe werd op zijn stoep gelegd, een gierbak geleegd in de regenton, etc. Op 2 augustus 1857 legde ds. Froon zijn ambt neer. Zijn laatste preektekst was: "Wat verstand hebt gij van de dingen, waarover gij U nu schaamt."(8)
BEROEPINGSWERK 1857 - 1858.
Bij het koninklijk besluit van 24 juni 1857 nummer 63 was ds. P.C. Froon op eigen verzoek verklaard tot 'emeritus salvo honore'. Er moest dus gezocht worden naar een opvolger van ds. Froon. Het viel voor Schoonebeek echter niet mee om een nieuwe predikant te krijgen, daar iedere beroepen kandidaat zich tot ds. Froon wendde, die natuurlijk niet zulke beste inlichtingen over Schoonebeek gaf. Op grond van deze inlichtingen haakte men dan al gauw af. (1)
Zo werd in een brief van 17 oktober 1857 door de minister voor de zaken van de Hervormde eredienst meegedeeld aan de kerkvoogdij van Schoonebeek, dat de beroepen predikant C.Bolt te Grolloo gemeend heeft te moeten bedanken. (2)
Dat het beroepingswerk niet vlot verliep, blijkt ook uit een brief van bovengenoemde minister van 3 juni 1858. Hierin werd meegedeeld dat de beroepen predikant W. Sypkens te Scharnegoutum en de kandidaten L.I. Fledderus en H. Damsé inmiddels elders zijn benoemd. Op de nieuwe nominatie kwamen te staan de predikanten A.W. van Moock te Coevorden en B.W. Scholten te Lage Zwaluwe en de kandidaten W.J. Coenen te Herveld en C.E.B. Uloth te Amsterdam. (3)
Helaas voor Schoonebeek bedankten ook al deze personen en zat Schoonebeek ondertussen nog steeds zonder predikant. Ook de overheid duurt de procedure te lang. Koning Willem III maakt gebruik van zijn recht van collatie. In een brief van het departement voor de zaken der Hervormde eredienst van 25 september 1858 aan de kerkvoogdij wordt meegedeeld, dat Zijne Majesteit, op voordracht van de minister, de benoeming heeft uitgebracht op de heer K.J. Bleeker, kandidaat bij het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen. Deze kandidaat zal dientengevolge tot predikant bij de Hervormde gemeente te Schoonebeek naar kerkorde beroepen worden. (4)
Het Provinciaal College van Toezicht deelt op 15 december 1858 mee aan de Schoonebeker kerkvoogdij dat kandidaat Bleeker vanaf zijn bevestiging wordt gerechtigd tot het genot van landstractement en andere voordelen van landswege.
Wat in de stukken niet te vinden is, maar hetgeen wel gevolgen zal hebben, is dat Schoonebeek in K.J. Bleeker een puur vrijzinnig predikant had gekregen. (5)
BENOEMING NOTABELEN.
N.a.v. het beroep op ds. C. Bolt te Grolloo dient H. Hinnen een bezwaarschrift in bij het Provinciaal College van Toezicht. H. Hinnen is van mening, dat dit beroep onwettig is, daar hieraan onbevoegden hebben meegewerkt. Deze onbevoegden zijn volgens hem de notabelen, die niet volgens de voorschriften zouden zijn verkozen. Het Provinciaal College verzoekt in een brief van 31 mei 1858 aan de kerkvoogdij om meer informatie hierover. (1)
In een brief van 15 juni 1858 van datzelfde college aan de kerkvoogdij lezen we, dat in het bezwaarschrift van `H. Hinnen cum suis reeds is beschikt, maar dat men meer informatie wil hebben, hoe het zit met koster Kuipers, die als kerkelijk bezoldigd bediende, tevens notabel is. (2)
De kwestie lag moeilijker dan men aanvankelijk aannam. Op 2 oktober 1858 verzoekt het Provinciaal College, gelezen de missive van de minister voor de zaken van de Hervormde eredienst, aan de kerkvoogdij van Schoonebeek, om aan te geven, hoe de laatste drie jaren de lijst van stembevoegden is opgemaakt en hoe de verkiezing van notabelen is geschied. (3) Het antwoord van de kerkvoogdij hierop is, dat in de jaren 1855 en 1856 dit geschied is volgens het reglement, artikel 22. In 1857 is echter besloten, om de aftredende notabelen in functie te laten blijven. Dit om de volgende redenen: ten eerste vanwege de vacature, omdat een van de notabelen gekozen was om predikanten te horen, ten tweede omdat sedert vele jaren niemand op komt dagen om hun keuze volgens art. 22 mee te delen in een daartoe ter lezing liggend boek. (4)
Hoe deze kwestie m.b.t. benoeming van de notabelen is afgelopen is niet bekend. Verdere stukken in de archieven ontbreken.
Opmerkelijk in deze kwestie was, dat het H. Hinnen was, die dit bezwaarschrift indiende. Uit de mondelinge overlevering weten we, dat hij in Schoonebeek de leidinggevende persoon was binnen de afscheidingsbeweging. Wellicht mag hieruit worden geconcludeerd, dat de beroepen predikant C. Bolt niet rechtzinnig genoeg was voor H. Hinnen c.s.
WILLEM ANHOLTS.
Op 3 januari 1859 werd Willem Anholts gekozen als secretaris van de kerkvoogdij van de hervormde gemeente te Schoonebeek. Deze Willem Anholts was toen 29 jaar en had een eigen boerderij in het Middendorp te Schoonebeek.
1859
Den 3 Januarij vergadering van Kerkvoogden. Alle leden aanwezig. In deze vergadering werd een nieuwe Secretaris verkozen, waartoe is benoemd, --------------------------------------------
Willem Anholts
(get) M.Tijben
H. Eisen.
(Over genomen was hand geschreven)
Dit secretarisschap heeft echter niet lang geduurd. Op 1 maart van datzelfde jaar schreef hij het volgende aan Albert Kuipers, onderwijzer en koster in Schoonebeek, "Ik ben voornemens mijne gedachten u te laten weten over het kerkvoogdambt en deel u mede dat ik van voornemens ben hetzelve te bedanken: hetwelk ik UE. aanbeveel verder te laten weten."(1)
De bovengenoemde Albert Kuipers gaf dit inderdaad door aan de presidentkerkvoogd M. Tijben, die op 5 maart 1859 een vergadering bijeenriep van kerkvoogden en notabelen. In deze vergadering deelde Willem Anholts mee, dat hij bedankte voor zijn post als secretariskerkvoogd. Hierop werd hem gezegd, dat de kerkvoogden en notabelen niet gemachtigd waren hem van zijn post te ontslaan, maar dat hij zich diende te vervoegen bij het Provinciaal College van Toezicht op de kerkelijke administratie in Drenthe, dat gevestigd was in Assen. Hierop zei hij: “al moet ik de uitkoop of 25 gulden geven, ik bedank.” Hem werd meegedeeld, dat hij zijn post zo lang moest waarnemen, totdat deze weer vervuld zou zijn.
N.a.v. deze vergadering schreef de kerkvoogdij een brief (2) aan het Provinciaal College van Toezicht, waarin zij verzocht om nader onderricht, hoe men moest handelen met de secretariskerkvoogd. Opmerkelijk is dat in deze brief de reden voor het bedanken van Willem Anholts niet genoemd wordt. Ook in de notulen van deze vergadering wordt daarover met geen woord gerept.
Den 5 Maart vergadering van Kerkvoogden en Notabelen; wijl W.Anholts iets had voor te dragen. Alle leden aanwezig, behalve de kerkvoogd A.Wilms. W.Anholts gaf aan de vergadering te kennen dat hij voor zijn post, als secretaris Kerkvoogd bedankte; waarop hem gezegt werd, dat hij zich daartoe moest vervoegen bij het Provinciaal College van Toezicht.
(get) M.Tijben
H. Eisen.
(Over genomen was hand geschreven)
Al snel komt er antwoord van het Provinciaal College van Toezicht. (3) Men geeft aan de kerkvoogdij te kennen, dat besloten is, dat W. Anholts door willekeurig te bedanken, vervalt in de verplichting tot betaling van de uitkoop. Deze uitkoop bedroeg voor Schoonebeek 25 gulden. N.a.v. deze brief wordt Willem Anholts verzocht de som van ƒ 25, -- binnen vier dagen te betalen aan de administrateur van de kerkvoogdij.
Uit de notulen van de kerkvoogdij van 4 april 1859 blijkt echter, dat Willem Anholts niet wilde betalen. In deze vergadering werd een brief'(4) opgesteld aan het Provinciaal College van Toezicht, met het verzoek hoe men moest handelen in de zaak Willem Anholts.
Den 4 April vergadering van Kerkvoogden. Alle vier leden aanwezig. De lijst van uiteenzetting of völe der aanslagen werd, na veertien dagen ter inzage gelegen te hebben finaal gearresteerd en executoir gesteld; alsmede een verzoekschrift opgemaakt en ingezonden aan het Provinciaal College van Toezicht, om inlichting in de zaak tegen W.Anholts, welke op den bepaalden tijd niet had voldaan, en hoe Kerkvoogden hunne werkzaamheden zouden voortzetten.
(get) M.Tijben
H. Eisen.
(Over genomen was hand geschreven)
Verder deelt men mee, dat men van horen zeggen heeft, dat Willem Anholts zich op zondag 27 maart 1859 heeft aangesloten bij de afgescheidene gemeente te Emlenkamp in het koninkrijk Hannover (het tegenwoordige Emlichheim).
Op de vergadering van 16 april wordt eenparig besloten, om Willem Anholts gerechtelijk te vervolgen vanwege zijn weigering de uitkoopsom te betalen. (5) Dit besluit wordt op 18 april door het Provinciaal College van Toezicht goedgekeurd. (6)
Den 26 April vergadering van Kerkvoogden en Notabelen.
Alle leden aanwezig, behalve meer gemelde W.Anholts en twee notabelen H.Wilms en H.Bruna.—
In deze vergadering met eenparige besloten om W.Anholts in regten te vervolgen, welk besluit ter goedkeuring aan het Provinciaal College van Toezigt is gezonden.
Op dienzelfden dag vergadering van Notabelen, Behalve H Wilms en H.Bruna waren alle leden aanwezig. Het doel dezer vergadering was om een nieuwen Kerkvoogd te verkiezen waartoe, bij meerderheid van stemmen is gekozen Harmannus Gijlers.
(get) M.Tijben
H. Eisen.
(Over genomen was hand geschreven)
De kerkvoogdij had geen ervaring op dit gebied, hetgeen blijkt uit een brief aan het Provinciaal College van 20 mei 1859, (7) waarin zij vraagt, hoe ze met die gerechtelijke vervolging aan moet. Verder wordt met behulp van Hendrik Gijlers, vader van de nieuw gekozen secretaris Hermannus Gijlers, de hulp in geroepen van mr. Jan Oldenbandringh, advocaat en burgemeester te Ruinen. Deze wordt verzocht: "namens hen te occuperen bij het Kantongeregt te Hoogeveen ter zake ene door hen in te stellen regtsvordering tegen zekeren Willem Anholts te Schoonebeek, wegens het willekeurig en binnentijds verlaten zijner betrekking bij de Nederduitsche Hervormde gemeente te Schoonebeek."(8)
De kerkvoogdij trof het, want mr. Oldenbandringh was zelf kerkvoogd en met dit soort zaken bekend. In een brief van 23 juni 1859 verzoekt hij om een voorschot van ƒ 10,-- voor noodwendige uitgaven en zegt toe, dat hij een verzoek voor Schoonebeek zal indienen bij de kantonrechter om gratis te mogen procederen.
De zaak dient op 26 juli 1859 te Hoogeveen. De kantonrechter veroordeelt Willem Anholts tot het betalen van de uitkoopsom. In een brief zonder datering deelt de raadsman van de kerkvoogdij mee, dat Willem Anholts op het kantongerecht aan hem de uitkoopsom van f 25,-- betaald heeft. Eerstdaags zal hij te Coevorden komen om met de kerkvoogdij af te rekenen. (10)
Op de kerkvoogdijvergadering van 5 oktober 1859 wordt een brief opgesteld aan het Provinciaal College van Toezicht, waarin meegedeeld wordt dat de uitkoopsom geïnd is en dat mr. Oldenbandringh eerstdaags zal komen afrekenen.
Den 5 October aan het Provinciaal College van Toezicht kennis gegeven van het innen der boete van W.Anholts.
(get) M.Tijben
H. Eisen
(Over genomen was hand geschreven)
Het laatste dat we over deze kwestie horen is, dat het Provinciaal College de kerkvoogdij verzoekt, om de 25 gulden op te nemen in de jaarrekening van 1859. (11)
1859 DEAFSCHEIDING EEN FEIT. I.
Na de intrede van de vrijzinnige predikant ds. K.J. Bleeker zette de afscheidingsbeweging zich krachtig door in Schoonebeek, hetgeen resulteerde in het ontstaan van een christelijke afgescheidene gemeente. We lezen hierover in het notulenboek van de kerkvoogdij, (1) op de vergadering van 17 september 1859 wordt een verzoekschrift opgemaakt aan het Provinciaal College om inlichting ten aanzien van de afgescheidenen.
1859
Den 27 September vergadering van Kerkvoogden. Alle leden aanwezig. Is deze vergadering een verzoekschrift opgemaakt aan het Provinciaal College van Toezicht, om inlichting ten aanzien der Afgescheidenen.
Vervolgens is men over gegaan tot beschouwing der Kerk Pastorij en Kosterij.
(get) M.Tijben
H. Eisen
(Over genomen was hand geschreven)
In dit verzoekschrift delen zij mee, dat verscheidenen personen, waaronder ook hoofden van huisgezinnen, zich hebben afgescheiden van de Hervormde Kerk. Sommigen van hen gaven hiervan schriftelijk kennis aan de kerkenraad. De bewoording van deze kennisgevingen was vrijwel eensluidend: “Wij ondergetekenden verzoeken openlijk aan de gemeente bekend te maken, dat wij ons van de Christelijk Hervormde Kerk volgens de Synode van 1816 hebben afgescheiden en hebben aangesloten aan de Christelijke afgescheidene gereformeerde leer en tucht volgens de Synode van 1618 en 1619." Van anderen heeft men hun afscheiding moeten vernemen van horen zeggen. Verder deelt de kerkvoogdij nog mee, dat de afgescheidenen sedert de maand juli een gehuurd gebouw hebben, waar zij de Openbare godsdienst uitoefenen. Het getal van de afgescheiden ledematen bedraagt min of meer 50 volgens de kerkvoogdij.
De kerkvoogden verzoeken aan het College het volgende:
--moeten de namen van de afgescheiden personen nog op de stemlijst geplaatst worden?
--moeten deze personen nog worden aangeslagen in de buitengewone omslag, ter aflossing van schulden?
--moeten zij ook nog delen in de gewone hoofdelijke omslag? (2)
17 Sept.1859
Kerkvoogden der Hervormde Gemeente Te Schoonebeek. Geven aan het Provinciaal College van Toezicht op de kerkelijke administratie te kennen:
Dat te Schoonebeek verscheidenen personen, waaronder ook hoofden van huisgezinnen zijn, die zich in dit jaar van onze Hervormde Kerk Hebben afgescheiden en zijn overgegaan tot de Christelijke afgescheidenen! Sommigen derzelve hebben daarvan aan de Kerkeraad onzer gemeente kennis gegeven, welke kennisgevingen, nagenoeg woordelijk gelijk zijn, en dus Luiden:
Wij ondergeteekenden verzoeken openlijk aan de gemeente bekend te maken, dat wij ons van de Christelijk Hervormde Kerk volgens de Synode van 1816 hebben afgescheiden en hebben aangesloten aan de Christelijke afgescheidene gereformeerde leer en tucht volgens de Synode van 1618 en 1619
(Dan volgt de naam teekening)
Anderen zijn er, die geene kennis gegeven hebben, van welker afscheiding men dus niets weet dan van hooren zeggen.
(Over genomen was hand geschreven)
In een brief van 28 september 1859 antwoordt het Provinciaal College, dat zij die kennis van
hun afscheiding hebben gegeven zich wettig hebben afgescheiden. Zij dienen derhalve niet meer op
de lijst van stembevoegden geplaatst te worden en kunnen ook niet meer aangeslagen worden voor welke hoofdelijke omslag dan ook. (3)
1859 DE AFSCHEIDING EEN FEIT. II.
In 1859 richtte H. Hinnen c.s. een adres aan de minister voor de zaken der Hervormde eredienst om toegelaten te worden als een 'Christelijke Afgescheidene Gereformeerde gemeente'.
De minister antwoordde het volgende:
--er zal een adres moeten worden ingediend op zegel, ondertekend door al de personen, die tot de gemeente wensen te behoren. Hun adressen dienen ook vermeld te worden.
--hierbij gevoegd moet worden een reglement van de gemeente, of van een reeds bestaande Christelijke Afgescheidene gemeente.
--een verklaring van de burgemeester en wethouders dat de ligging van het gebouw voor de openbare eredienst voldoet aan de regels van de wet.
--toelating tot het bestaan van een Christelijke Afgescheidene Gereformeerde gemeente is volgens de wet niet mogelijk. Wel de toelating tot het bestaan van een Christelijke Afgescheidene gemeente.
H. Hinnen c.s. zullen wel voldaan hebben aan de eisen, die de minister stelde, want op 26 november 1859 keurt koning Willem III het bestaan van een Christelijke Afgescheidene gemeente te Schoonebeek goed. (2)
Op 4 juni 1860 verleende de minister, na de commissaris van de koning in Drenthe gehoord te hebben, machtiging voor het stichten van een gebouw voor het houden van openbare godsdienstoefeningen. Dit eerste kerkje werd gebouwd op de grond, bekend bij het kadaster onder sectie P.M. 1214. Dit was aan de Bargerbeek, nu Gedempte Bargerbeek. (3)
CONCLUSIE.
In het boekje 'Een stuk geschiedenis van de Hervormde Kerk van Schoonebeek 1927-1977' wordt gesteld, dat de zgn. ‘afscheiding’ in 1834 Schoonebeek nagenoeg onberoerd liet. De predikanten waren immers steeds rechtzinnig geweest. Bij de komst van ds. K.J. Bleeker veranderde de toestand. Zijn komst werkte er sterk aan mee, dat de gereformeerde kerk in Schoonebeek in 1860 een feit werd. (1)
Uitgaande van de bevindingen in voorgaande studie meen ik te mogen stellen, dat deze bewering m.b.t. de afscheiding een te simpele voorstelling van zaken geeft. Het ontstaan van een christelijke afgescheiden gemeente te Schoonebeek moet gezien worden als het eind van ontwikkelingen, die reeds jaren aan de gang waren. De komst van ds. K.J. Bleeker is daarin slechts één factor geweest. Het nu volgende gedeelte is een poging tot het beschrijven van bovenvermelde ontwikkelingsgang.
Schoonebeek lag geografisch gezien vrij geïsoleerd. Naar het noorden en het oosten toe waren er de venen en naar het zuiden toe lag de Duitse grens. Nieuwe ontwikkelingen deden slechts langzaam hun intrede. Ook de ontwikkelingen op kerkelijk gebied. Daarbij kwam het feit, dat de Schoonebekers gemiddeld genomen nu niet bepaald actief waren op dit gebied. Dat was al gebleken ten tijde van de reformatie, die in Schoonebeek niet vanuit de bevolking kwam, maar van bovenaf opgelegd werd. Vandaar dat het gezien deze volksaard voor de hand lag, dat de Schoonebekers nu niet bepaald voorop liepen in de ontwikkelingen op het gebied van de afscheiding.
Eén Schoonebeker liep wel warm voor deze zaak. Het was Hendrik Hinnen, een boer in de Westersebos. Hij was met de afscheidingsgedachte in aanraking gekomen via Wolter Alberts Kok, een leerling van Hendrik de Cock. Wolter Alberts Kok had contacten in Emlichheim en Coevorden. Het is goed mogelijk, dat Hendrik Hinnen hem daar heeft leren kennen, want de contacten, die Schoonebekers met de buitenwereld hadden, waren vooral met Emlichheim en Coevorden.
Daarbij kwam dat Hendrik Hinnen in Schoonebeek een gezien persoon was. Hij fungeerde als veearts en soms zelfs als dokter. Hij kwam bij veel Schoonebekers over de vloer. Hij zal daarbij zijn positieve instelling m.b.t. de afscheiding en zijn negatieve visie op de prediking van ds. Froon niet onder stoelen of banken hebben gestoken. Een aantal Schoonebeker gezinnen wist hij zo te bewegen mee te doen aan samenkomsten buiten de Hervormde erediensten om. Deze samenkomsten vonden plaats in de schuur van de familie Anholts in de Westersebos. Hendrik Hinnen trad dan vaak op als oefenaar in deze bijeenkomsten.
Het kwam zelfs zover, dat deze gezinnen niet meer kerkten bij ds. Froon. Men kerkte bij de afgescheidenen in Coevorden of in Emlichheim, of wanneer dit niet mogelijk was in de schuur van de familie Anholts. Dit alles moet hebben plaats gevonden in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. In 1856 werd zelfs de doop bediend buiten de Hervormde gemeente om. Opvallend is dat de gezinnen, die hieraan meededen bij elkaar in de buurt woonden. Ze woonden met name in Vlieghuis, het westelijk deel van de Westersebos en de Oostersebos. Wellicht onderlinge beïnvloeding van buren?
De predikant in deze tijd, ds. P.C. Froon, was nu niet bepaald een persoon om deze ontwikkelingen tegen te houden. Daarvoor was de verhouding tussen hem en de gemeente te slecht. Door zijn starre houding in diverse aangelegenheden had hij zich zeer ongeliefd gemaakt bij de Schoonebeker bevolking. Het liep zo hoog op, dat hij in 1851 op eigen verzoek met emeritaat ging. In hoeverre zijn prediking rechtzinnig of vrijzinnig was, is uit de stukken niet te halen. Voor Hendrik Hinnen cum suis in ieder geval niet rechtzinnig genoeg, want zij voegden ds. Froon toe, wanneer hij vroeg, waarom zij bij hem niet meer kerkten: "Dominee, u geeft ons stenen voor brood."
Na het vertrek van ds. Froon verliep het beroepingswerk moeizaam. Wanneer ds. C. Bolt uit Grolloo wordt beroepen, dient Hendrik Hinnen c.s. een bezwaarschrift in tegen dit uitgebrachte beroep. Het is volgens hen onwettig, omdat enkele notabelen onbevoegd hadden gehandeld. Dit laatste vanwege het feit, dat er geen verkiezingen waren gehouden. M.i. moeten wij in dit bezwaarschrift van Hendrik Hinnen c.s. een poging zien om invloed te verkrijgen op het beroepingswerk. Bij correcte verkiezing hadden die hervormden, die op de lijn van de afscheiding zaten, notabelen uit hun eigen midden kunnen kiezen. Te meer, omdat de rest van de gemeente het bij verkiezingen voor het merendeel liet afweten. Zo had dan de groep hervormden, die een prediking wenste in de lijn van de afscheiding, meer invloed kunnen uitoefenen op de keuze van een nieuwe predikant.
Het beroepingswerk verliep zeer onfortuinlijk. Zelfs zo, dat koning Willem III gebruik maakte van zijn recht tot collatie. De vrijzinnige kandidaat K.J. Bleeker werd benoemd tot predikant te Schoonebeek. Dit was de druppel, die de emmer deed overlopen voor Hendrik Hinnen c.s. Zij dienden een adres in bij minister Bosscha van het departement voor de zaken van de Hervormde eredienst om toegelaten te worden als christelijke afgescheidene gemeente te Schoonebeek onder het reglement van de afgescheiden gemeente in Coevorden. Dit werd hen toegestaan. Op 26 november 1859 is de christelijke afgescheiden gemeente in Schoonebeek een feit. In 1860 werd de eerste kerk gebouwd, terwijl de eerste predikant, ds. Schoemaker, zijn ambt aantrad in januari 1861. De scriba van de eerste kerkenraad was Willem Anholts uit het Middendorp, terwijl na het vertrek van ds. Schoemaker in 1864 de vergadering gedurende lange tijd voorgezeten werd door Hendrik Hinnen. Zijn buurjongen Henderikus Poppen nam later de leidinggevende rol van hem over.
Geconcludeerd moet worden dat de schriftelijke gegevens m.b.t. tot de ontwikkelingen die geleid hebben tot de afscheiding in Schoonebeek uiterst summier zijn. Zij zijn slechts te verstaan in het geheel m.b.v. de mondelinge traditie, die nog maar zeer spaarzaam aanwezig is in Schoonebeek. Daarom moet de hierboven gegeven beschrijving met de nodige voorzichtigheid gelezen worden. Op inhoudelijk gebied is er in strikt wetenschappelijke zin niets hard te maken. Zeker is, dat het een complex geheel van factoren is geweest, dat geleid heeft tot de afscheiding in Schoonebeek.
NOTEN.
De afscheiding.
1. A.J. Jeisma, Handboek van de geschiedenis van het christendom, Den Haag 1979. p. 531.
2. O.J de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis, Nijkerk 1978. p. 314-3T
3. O.J. de Jong, a.w. p. 315.
4. O.J. de Jong, a.w. p. 316.
5 O.J. de Jong, a.w. p. 317.
6 A.P. Crom e.a., Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, Drenthe, Kampen 1983. p. 7.
7. A.P. Crom e.a., a.w., p. 7
8. A.P. Crom e.a., a.w., p. 8.
9. A.P. Crom e.a., a.w., p. 9
10. A.P. Crom e.a., a.w., p. 9.
11. A.P. Crom e.a., a.w.. Buitenlandse kerken, Kampen 1986. p. 5.
12. G.J. Beuker, Umkehr und Erneuerung, Bentheim 1988. p. 25.
13. G.J. Beuker, a.w., p. 328.
14. A.P. Crom e.a., a.w. Buitenlandse kerken, p. 3.
15. G.J. Beuker, a.w., p. 328
Geschiedenis van de Hervormde gemeente Schoonebeek tot 1860.
1. T.A. Romein, De Hervormde predikanten in Drenthe, Groningen 1861. p. 296.
2. A. Vrielink e.a., Een stuk geschiedenis van de Hervormde kerk van Schoonebeek, Schoonebeek 1977. p. 14.
3. T.A. Romein; a.w., p. 296.
4. T.A. Romein, a.w., p. 297.
5. T.A. Romein, a.w., p. 295.
6. T.A. Romein, a.w., p. 295.
7. A. Vrielink e.a., a.w., p. 56.
8. A. Vrielink e.a., a.w., p. 56-57.
9. A. Vrielink e.a., a.w., p. 57.
Ds. P.C. Froon, 1838 - 1857.
1. Rijksarchief Map D 21.
2. Rijksarchief Map D 21.
3. Archief De Spiker. Brieven van Prov. Coll. 14-2-1840 en 22-2-1840.
4. Archief De Spiker. Brieven van Prov. Coll. 10-12-1841 en 3-8-1842 en 5-1-1846. Brief not. Slingenberg aan kerkvoogdij 18-12-1841.
5. Archief De Spiker. Kerkvoogdij aan Prov. Coll. 14-8-1856 en
6. Coll. aan kerkvoogdij 20-9-1856.
7. Archief De Spiker. Brieven kerkvoogdij aan Prov. Coll. 9-12-56/16-10-1857; Prov. Coll. aan kerkvoogdij 30-1-1857/31-10-1857; Ds. Froon aan kerkvoogdij 28-8-1857.
8. Archief De Spiker. Brieven Prov. Coll. aan kerkvoogdij 6-5-1857/23-4-1857; kerkvoogdij aan Prov. Coll. 23-2-1857. Ds. Froon aan kerkvoogdij 14-4-1857.
9. A. Vrielink e.a., a.w., p. 56 – 57.
Beroepingswerk 1857-1858.
1. Archief De Spiker Prov.Coll. aan kerkvoogdij 9-7-1857.
2. Archief De Spiker. Minister aan kerkvoogdij 17-10-1857.
3. Archief De Spiker. Minister aan kerkvoogdij 3-6-1858..
4. Archief De Spiker. Minister aan kerkvoogdij 25-9-1858.
5. Archief De Spiker. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 15-12-1858.
Benoeming notabelen.
1. Archief De Spiker. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 31-5-1858.
2. Archief De Spiker. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 15-6-1858.
3. Archief De Spiker. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 2-10-1858.
4. Archief De Spiker. Kerkvoogdij aan Prov. Coll. 13-10-1858.
Willem Anholts.
1. Archief De Spiker.
2. Rijksarchief Map D 21. Kerkvoogdij aan Prov. Coll. 19-3-1859.
3. Rijksarchief Map D 21. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 22-3-1859.
4. Rijksarchief Map D 21. Kerkvoogdij aan Prov. Coll. 29-3-1859.
5. Rijksarchief Map D 21. Kerkvoogdij aan Prov. Coll. 16-4-1859.
6. Rijksarchief Map D 21. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 18-4-1859.
7. Rijksarchief Map D 21. Kerkvoogdij aan Prov. Coll. 20-5-1859.
8. Rijksarchief Map D 21. H. Gijlers aan mr. Oldenbandringh 12-6-1859.
9. Rijksarchief Map D 21. Mr. Oldenbandringh aan kerkvoogdij 23-6-1859.
10. Rijksarchief Map D 21. Mr. Oldenbandringh aan kerkvoogdij. augustus 1859.
11. Rijksarchief Map D 21. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 17-10-1859.
1859, de afscheiding een feit, I.
1. Rijksarchief. Notulen kerkvoogdij 1852-1876.
2. Rijksarchief Map D 21. Kerkvoogdij aan P.C. 17-9-1859.
3. Rijksarchief Map D 21. Prov. Coll. aan kerkvoogdij 28-9-1859.
1859, de afscheiding een feit, II.
1. Archief Ger. kerk. Minister aan H. Hinnen c.s. Brief no. 10. 23-9-1859.
2. Archief Ger. kerk. Kon. Besluit no. 54. 26-11-1859.
3. Archief Ger. kerk. Minister aan kerkeraad van de afgescheidene gemeente 4-6-1860.
Conclusie.
1. A. Vrielink e.a., a.w., p. 57.
Over genomen uit een krant vermoedelijk van 31 October 1992
Meester Baan rondt zelf-studie af en wordt dominee in Beilen Kerkdiensten moeten wat speelser worden
Door Harrie Timmerman
BEILEN/SCHOONEBEEK - ,,De kerkdiensten moeten wat speelser worden. De mensen moeten meer bij de dienst worden betrokken we moeten af van starre diensten en one manshow van de predikant.'
Dit zegt drs. J.W. Baan, die binnenkort tot voorganger van de hervormde gemeente in Beilen wordt bevestigd. Hij ziet het als uitdaging om de kerkdiensten zo aan te passen dat het echte gemeente diensten worden, waar de kerkganger zich thuis voelt en waarbij de evangelie verkondiging wordt afgestemd op de actuele situatie en de hedendaagse mens. De kerkganger moet het idee krijgen dat het over zijn leven gaat.
Het teruglopen van de kerkgang is volgens Baan voor een belangrijk deel te wijten aan het te lang vasthouden aan starre toestanden in de kerk. De veranderde samenleving is onvoldoende in het oog gehouden. Met het 'speelsere karakter' van de kerkdiensten doelt Baan op de inbreng van de gemeenteleden via gebeden, schriftlezing, declamatie en culturele bijdragen. Gezelligheid, sfeer en warmte zijn volgens hem ook in een kerk belangrijk.
Nadat Baan (42) zo’n tien jaar actief is geweest in het kerkenwerk, mag hij zich binnenkort echt dominee noemen. Beilen is zijn eerste 'eigen' gemeente. Vooruitlopend op zijn bevestiging woont hij al in de pastorie. Voor Beilen is Baan overigens geen onbekende. Hij werkte al enige tijd als pastoraal medewerker in de wijkgemeente Wijster.
Het predikantschap kwam voor Jan Willem Baan op een niet alledaagse manier. Nog niet zo lang geleden stond hij nog voor de klas en had hij slechts als bezoeker in de kerk gezeten. ,,Ik heb nooit gedacht ooit zelf nog eens op die preekstoel te zullen staan. "De aanzet tot zijn huidige predikantschap werd gegeven in het dorpje Ane bij Coevorden. Daar besloot hij de catecheten opleiding te volgen.”Toen ik met een van mijn geiten naar de bok ging, stemde ik met het idee van de bokhouder in om samen naar de cursus te gaan. Het leek me wel wat. Ik zag het als algemene ontwikkeling en scholing. Meer niet”. Baan was onderwijsman in hart en nieren en wilde dat ook blijven.
Lesje godsdienst
Inmiddels was meester Baan verhuisd naar IJsselmuiden en verwisselde de - toen nog – lagere school voor de mavo. Hij doceerdeerde er Nederlands en Duits. En af en toe een lesje godsdienst omdat ze wisten dat ik de catechetencursus had gevolgd." Ondanks het feit dat hij nog nauwelijks iets wist van het kerkenwerk kwam er onverwacht een verzoek om de school te verwisselen met de kerk. ,,Het kwam als een donderslag bij heldere hemel." Hij beseft dat dit geen domineestaal is en corrigeert in 'geheel onverwacht'. ,,Van de een op de andere dag moest ik kiezen." Vertegenwoordigers van de hervormde gemeente Schoonebeek hadden Baan ‘ontdekt’ en nodigden hem uit voor een proefpreek. Die sprak de kerkenraad en de kerkgangers zo aan, dat een benoeming snel volgde. De onderwijsman werd er in 1981 pastoraal medewerker. ,,Op het moment dat ik mijn benoeming had aangenomen, nam ik mezelf meteen voor in theologie verder te studeren en wellicht nog eens predikant te worden."En het bleef niet bij een voornemen.
Colleges
Acht jaar lang ging hij er hard tegenaan, volgde naast zijn drukke baan de ene opleiding na de andere en liep colleges. En met succes. Zo 'verzamelde' de oud-meester in korte tijd eerste en tweede graads theologie in Zwolle en het doctoraal aan de universiteit in Groningen. Ook de oude talen (Grieks, Latijn en Hebreeuws) werden gelijk 'meegenomen'. Na zijn doctoraal theologie ging Baan verder met het volgen van de kerkelijke colleges. Vanaf dat moment begon als het ware zijn vorming als predikant. Hij kreeg lessen in zaken als preek - maken, de pastorale begeleiding van mensen, ethiek, dogmatiek pastoraat. Baan kreeg de kerkelijke bul.
De laatste hobbel die nog moest worden genomen om als dominee te kunnen worden beroepen was het zogeheten ‘colloquium’: de toelating tot de kerk. Het gesprek met de landelijke commissie van predikanten en ouderlingen verliep positief. Baan legde de gelofte af en was daarmee predikant. Toen de hervormde gemeente van Beilen hem daarop liet weten hem graag als opvolger van de onlangs vertrokken voorganger te willen hebben, was Baan meteen ook (bijna) dominee. Volgende maand volgt de afronding van een intensieve theologiestudie De inzet van Baan is beloond. Meester, leraar, pastoraal medewerker en hulpprediker Baan mag zich dominee noemen.