Preek 125 Jaar Gereformeerde Kerk
Ds S. FEENSTRA
Predikant te Schoonebeek
Van 24 april 1977 tot 17 aug. 1986
Preek gehouden ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Gereformeerde Kerk van Schoonebeek op zondagmorgen 25 november 1984.
Op 26 november 1859 morgen dus precies 125 jaar geleden, tekende koning Willem III een Koninklijk Besluit. Daarbij verleende hij op verzoek van H.Hinnen (uit de westersebos) en enkele andere inwoners van Schoonebeek toestemming tot het bestaan van een Christelijke Afgescheiden Gemeente te Schoonebeek. Dat betekent dus, dat onze kerk morgen officieel 125 jaar bestaat. In werkelijkheid al iets langer. Want al voor 1859 werden door sommigen, die zich niet meer thuis voelden in de Hervormde Kerk hier, godsdienstoefeningen gehouden in verschillende woningen. O.a. in het huis aan de Europaweg (190) waar nu Jan Katerberg woont. In dat huis werd in 1856 de doop bediend aan Berend Jan Bruna en Geesje Schoemakers. Zij waren de eerste kinderen die binnen de afgescheiden gemeente van Schoonebeek gedoopt werden.
Waarom is er hier in Schoonebeek eigenlijk een Christelijke Afgescheiden Gemeente ontstaan?
Om dat te verklaren moet ik u eerst nog iets vertellen van de landelijke kerkgeschiedenis.
In de tijd van de Republiek, dus voor de Franse tijd, voor 1795, was de Gereformeerde religie de openbare godsdienst. De bevoorrechte godsdienst ook. Alleen leden van de gereformeerde kerk konden toen overheidsambten bekleden. De gereformeerden waren verder bevoordeeld boven anderen, omdat de overheid garant stond voor de traktementen van de gereformeerde predikanten, maar niet voor de salariëring van geestelijken van andere kerken. Na de inval van de Fransen in 1795 voltrok zich in Nederland een verandering. In 1796 werd de scheiding van kerk en staat afgekondigd. De niet gereformeerden werden daardoor niet langer officieel gediscrimineerd. Vanaf 1811 werd aan de gereformeerde predikanten door de overheid geen cent traktement meer uitbetaald. In menige gereformeerde pastorie betekende dit bittere armoe. Er werd dan ook gesnakt naar bevrijding van het Franse juk.
In 1813 kwam koning Willem I aan het bewind. Hij gaf aan een ambtenaar op het departement van eredienst, een zekere Janssen, de opdracht een algemeen reglement voor de Nederlands Hervormde Kerknop te stellen. Dat Algemeen Reglement werd in 1816 uitgevaardigd, bij Koninklijk Besluit. Ondanks bezwaren van kerkelijke vergaderingen. Die bezwaren werden door de koning naast zich neergelegd en de oude kerkelijke vergaderingen, waaronder classicale vergaderingen, die de bezwaren hadden ingebracht, werden door de koning opgeheven.
Koning Willem I wilde alle macht hebben, Ook in de kerk. Hij wil dat de kerk een middel in de hand van de vorst zal zijn om orde, vrede en rust te handhaven. Er moet vooral een controverse zijn binnen de kerk.
Dat Algemeen Reglement van 1816, stelde voor de predikanten de traktementen veilig. Van die kant werd dan ook niet heftig geprotesteerd. Maar dat Algemeen Reglement betekende wel de afschaffing van de Dordtse Kerkorde van de Dordtse Synode van 1618, waarbij de kerk zelf haar eigen zaken regelde. Nu koning wilde Willem I het in de kerk voor het zeggen hebben. Hij eigende zich het recht toe de leden van het synodebestuur en van het classicaal bestuur te benoemen. De kerk was na 1816 niet meer echt vrij, maar een “Koninklijke”kerk, een reglementenkerk, een kerk onder staatsinvloed.
Het Algemeen Reglement van 1816 zette bovendien de deur verder open voor leervrijheid. Nieuwe predikanten hoeven namelijk niet langer de 3 Formulieren van Enigheid te ondertekenen. Dat zijn de Heidelberger Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse leerregels ( 5 art. tegen de Remonstranten). Ze hoeven nu slechts te beloven “de leer welke overeenkomstig Gods heilig woord in de aangenomen formulieren van enigheid is vervat te goeder trouw aan te nemen en hartelijk te geloven”. Sommigen legden het zo uit,
dat je geen instemming meer hoefde te betuigen met de Dordtse Leerregels. Die zouden volgens hen niet horen bij de aangenomen formulieren. En met de Heidelberger Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis zou je slechts hoeven in te stemmen voor zover zij overeenkwamen met Gods woord en niet omdat zij in overeenstemming waren met Gods woord. De deur werd dus open gezet voor leervrijheid. Voor het modernisme, omdat juist in die tijd sterk opkwam. Dat modernisme wilde Christus slechts weten als een voorbeeldig mens en wilde niet belijden, dat Hij “is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging”(Romeinen 4 : 25).
Van vele kanten kwamen protesten tegen dat Algemeen Reglement van 1816 en ook tegen de leervrijheid in de kerk. Maar nooit heeft een kerkelijke vergadering in die tijd een uitspraak willen doen over de leer van de kerk.
In 1834 vond de Afscheiding plaats te Ulrum. Daar stond sinds 1829 ds Hendrik de Cock. Door contacten met gemeenteleden en door het lezen van o.a. de Institutie van Calvijn ging ds H. de Cock anders preken. Hij preekte zo dat de mensen zeiden: die dominee brengt het evangelie! Van heinde en ver trokken de mensen daarom ’s zondags naar Ulrum naar de kerk. Zij hadden er uren lopen voor over. Mensen uit een gemeente met een vrijzinnige predikant vroegen aan ds De Cock of hij hun kind wilde dopen in Ulrum. Dat deed De Cock toen. Dat feit en een bijzonder fel geschrift tegen twee collega’s: “Verdediging van de ware gereformeerde leer en van de ware gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door twee zogenaamde gereformeerde leraars; of de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door de Cock, gereformeerd leraar te Ulrum”- de doop van die kinderen en dat felle geschrift brachten hem in conflict met het klassikaal bestuur. Met als gevolg dat hij werd geschorst als predikant en tenslotte zelfs werd afgezet.
Als een vriend van de Cock, ds Scholte uit Brabant, in Ulrum op bezoek komt, dan vraagt de kerkenraad van Ulrum ds Scholte op zondag 12 oktober 1834 in Ulrum te preken. Maar dat wordt ds Scholte dan door de consulent belet.
Dan is de maat vol in Ulrum. Op 14 oktober 1834 tekenen de kerkenraad en vele gemeenteleden de Acte van Afscheiding of Wederkering. In die Acte verklaren zij, dat zij zich afscheiden van de Nederlands Hervormde Kerk, omdat zij vinden dat die een valse kerk is geworden en dat zij wederkeren tot de leer en de dienst der vaderen. Zij zeggen dat ze terug willen tot de Ned. Hervormde kerk als deze terugkeert tot de waarachtige dienst des Heren. En ze verklaren ook uitdrukkelijk “gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware gereformeerden en zich te willen verenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergadering”.
Nu is het opvallend dat in die tijd, in 1834 en kort daarop, in Schoonebeek nog niet een Christelijke Afgescheiden Gemeente ontstaat. Op andere plaatsen in Drenthe toen wel, maar in Schoonebeek toen nog niet.
Waarom in Schoonebeek toen nog niet?
Wel de Schoonebekers lopen in de regel niet zo hard van stapel. Ze kijken liever eerst even de kat uit de boom. Dat is trouwens lang niet altijd een slechte eigenschap. Bovendien, je verbreekt niet zomaar de gemeenschap. Helemaal niet de kerkelijke gemeenschap. Trouwens plaatselijk, in Schoonebeek zelf, had men ook geen reden tot klagen over de prediking. Schoonebeek had altijd rechtzinnige predikanten, die werkelijk het evangelie brachten.
Maar rechtzinnig in de leer, orthodox zijn, wil helaas nog niet altijd zeggen, dat je dan ook een voorbeeldige levenswandel leidt en gemakkelijk in de omgang bent. Dat was helaas ook het geval bij ds Kroon.
Die ds Kroon kwam in 1838 naar Schoonebeek. Hij kreeg al spoedig ruzie met gemeenteleden. Het begon met gewone burenruzies. Met de ene buurman kreeg hij ruzie over omdat diens kippen losliepen en ook in de pastorietuin kwamen. Die kippen weden door de dominee neergeknald. Met de andere buurman kreeg hij ruzie over het recht van overpad over pastoriegrond.
Het gevolg van deze ruzies was, dat de dominee langzamerhand de hele gemeente tegen zich kreeg, ook de kerkenraad en de kerkvoogdij. Dat ontaarde in allerlei pesterijen. Zo werd bijvoorbeeld een dode koe op de pastoriestoep gelegd, de inhoud van een gierbak kwam in de regenton van de pastorie, het zgn. domineespoortje werd bevuild, een pruimenboom in de pastorietuin omgehakt e.d.
De dominee werd het plagen tenslotte zo moe, dat hij op 2 augustus 1857 zijn ambt neerlegde. De tekst van zijn afscheidspreek was Romeinen 6 : 21 : Wat voor vrucht hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu schaamt?
Na zijn vertrek lukte het niet zo vlot een opvolger te krijgen. Geen wonder ook, want als een beroepen predikant ds Froon om inlichtingen vroeg, dan kon die hen niet zoveel goeds van Schoonebeek vertellen.
Tenslotte maakte de koning gebruik van zijn recht een predikant te benoemen. Zo kwam ds Bleeker naar Schoonebeek, begin 1859. Maar die ds Bleeker was vrijzinnig. Dat gaf moeilijkheden met de gemeenteleden, die een rechtzinnige predikant wilden horen. En dat verklaart waarom juist in die tijd, in 1859, vele gemeenteleden zich van de Ned. Hervormde Kerk in Schoonebeek afscheiden en overgingen tot het stichten van een Christelijke Afgescheiden Gemeente hier.
Niet alle rechtzinnigen verlieten de Ned. Hervormde Kerk in 1834 en volgende jaren. Dat was ook in Schoonebeek in 1859 het geval. Ook hier bleven vele rechtzinnigen in de hervormde kerk. Sommigen tot de Doleantie in 1886, anderen tot de huidige dag.
150 jaar geleden vond dus de Afscheiding plaats. 125 jaar bestaat de gereformeerde Kerk van Schoonebeek. Is er reden om dat dankbaar te herdenken?
Of is dat eerder een reden om schuld te belijden voor de verdeeldheid van de kerk, ook hier in Schoonebeek? Bovendien, wij zijn toch tegenwoordig Samen op Weg? Ook hier in Schoonebeek. Sommigen gaat dat lang niet hard genoeg, anderen vinden dat wij vooral niet harder moeten lopen. Op de gecombineerde vergadering van de Hervormde en Gereformeerde Synoden werd op 6 november jl. de volgende intentieverklaring aangenomen:
Wij, de generale synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland, leggen getuigenis af van onze verbondenheid in Jezus Christus.
Hij is ons heil. Hij geeft ons opdracht.
Deze verbondenheid gaat boven alle verschillen uit.
Wij zouden onze schuld tegenover God en mensen nog groter maken, indien wij in de gescheidenheid zouden berusten.
Wij danken God voor de beweging van toenadering, waarin wij betrokken zijn.
Wij weten ons verbonden met de kerk der eeuwen in een gelovig luisteren naar de schriften en in een traditie die verwoord is in de belijdenissen der vroegere kerk en in die van de reformatie.
Wij beseffen, dat wij op elkaar aangewezen zijn door de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor onze opdracht tot getuigenis en de dienst der gerechtigheid in de wereld.
Wij willen de verschillende vormen van kerk-zijn, die gestalte kregen in de tijd waarin wij afzonderlijke wegen gingen, niet langer tegenover elkaar stellen. Maar in gehoorzaamheid aan de Heer der Kerk, inbrengen in een proces van hereniging en vernieuwing.
Wij bidden, dat onze kerken, geleid door Woord en Geest, één kerk mogen worden, tot eer van God de Vader, in dienst van zijn Koninkrijk.
Kun je met die Intentieverklaring in de hand nog wel dankbaar herdenken dat onze kerk 125 jaar bestaat?
Onze kerkenraad was van mening dat wij het toch niet helemaal onopgemerkt voorbij moesten laten gaan. Het 125 – jarig bestaan zou heel sober in een kerkdienst herdacht moeten worde. Eerlijk gezegd was ik wel wat verlegen met die opdracht.
Ik zal u maar mijn persoonlijke standpunt vertellen in de hoop, dat u het er mee eens bent.
Mijns inziens, konden in de situatie van toen, de Afgescheidenen in veel gevallen niet anders.
De leervrijheid was toen in de Nederlandse Hervormde Kerk onbeperkt. In de kerk had toen de Bijbel niet het laatst woord, maar het reglement van koning Willem I. Bij de afgescheidenen was helaas ook veel onenigheid, onderlinge verdeeldheid, zodat er een aantal jaren geleden een boekje kon verschijnen onder de titel “Tien keer gereformeerd”- ontzettend beschamend.
Maar toch stond bij de afgescheidenen voor op de bedoeling terug te keren tot de leer der vaderen, tot de “ware dienst des Heren”, tot de Bijbel en het belijden der kerk. Dat zal ook voor een groot deel het motief geweest zij om in Schoonebeek een Christelijke Afgescheiden Gemeente te vormen. Het ging ook hen ten diepste om de ware dienst van de Heer.
Bij de afgescheidenen, ook bij de gereformeerden in Schoonebeek was de liefde voor de kerk en voor de Heer van de kerk groot. Bewondering verdient de inzet en de offervaardigheid van velen. Gelukkig zijn wij in Schoonebeek bewaard gebleven voor nog meer scheuringen. Kort om, er is toch reden om vandaag dankbaar te zijn.
Wij kunnen dankbaar zijn, dat in die 125 jaar in onze kerk het evangelie gepreekt mocht worden, ook nu nog, in alle vrijheid. En dat het evangelie vrucht droeg. Ondanks allerlei menselijke tekortkomingen, ondanks menselijke eerzucht en partijzucht heeft God Zijn trouw getoond ook in onze kerkelijke gemeenschap.
Maar nu zijn wij samen op weg. Is dat een verloochening van de afscheiding? Nee. Mijns inziens beslist niet! Het is een bijbelse opdracht de eenheid te zoeken. En de situatie van nu is heel anders dan die van 125 jaar geleden.
De Nederlands Hervormde Kerk is anders dan toen. De Reglementen van koning Willem I zijn gelukkig afgeschaft. De kerk is vrij van staatsinvloed. In 1951 is er een nieuwe kerkorde gekomen. Daarin zegt de hervormde kerk uitdrukkelijk, dat zij Christus-belijdende kerk wil zijn en dat zij wil weren wat haar belijden weerspreekt. Dat laatst blijkt nog niet zo eenvoudig te zijn.
Maar daar zijn wij als Gereformeerde Kerken ook achter gekomen.
En ook onze Gereformeerde Kerken zijn veranderd. Ook wij zijn een plurale, een pluriforme kerk geworden. Om eerlijk te zijn zie ik niet zo heel veel verschil meer met de Hervormde Kerk.
Bovendien is niet alleen de Kerk maar ook de samenleving nu heel anders dan in de vorige eeuw. Toen kon je nog spreken van een Christelijk Nederland. Nu zie je alom een toenemende ontkerstening. Ook die ontkerstening, die secularisatie lijkt mij een reden om meer ernst te maken met het gebed van de Here Jezus: “…. Opdat zij allen één zijn. Opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt”. Dat gebed is een gebod.
Ik kan mij daarom volledig vinden in de Intentieverklaring van de synodes, die zegt: “Wij leggen getuigenis af van de verbondenheid in Jezus Christus. Hij is ons heil. Hij geeft ons zijn opdracht. Deze verbondenheid gaat boven alle verschillen uit. Wij zouden onze schuld tegenover God en mensen nog groter maken, indien wij in de gescheidenheid zouden berusten”.
Zou die Intentieverklaring toch ook niet zijn in de lijn van de Afgescheidenen?
Zij verklaarden immers in de Acte van Afscheiding of Wederkering, dat zij gemeenschap wilden met allen die Jezus Christus willen belijden.
Ik hoop daarom van harte, dat ook hier in Schoonebeek verder gegaan wordt met het proces van hereniging en vernieuwing van de Hervormde en de Gereformeerde Kerk.
Het is een lange preek geworden. Ook een wat merkwaardige preek. Je kunt het nauwelijks een preek noemen, want in een preek hoort Gods Woord uitgelegd te worden. Ik heb er lang over nagedacht welke tekst ik moest kiezen bij deze preek. Tenslotte kwam ik terecht bij de brief, die de Here Jezus de apostel Johannes laat schijven aan de gemeente van Efeze (openbaringen van Johannes 2; 1 – 7). De Heer spreekt die gemeente aan op het verleden. Toen was er bij hen een en al liefde. Nu is dat kennelijk anders geworden. Er valt van die gemeente va Efeze trouwens nog heel veel positiefs te noemen. De Heer zegt, dat hij hen waardeert voor hun inzet voor de zaak van het evangelie, de offers die zij daarvoor brengen, hun uithoudingsvermogen in de verdrukkingen, die zij doorstaan hebben, hun standvastigheid. Hun vermogen ook om kritisch te onderscheiden, om ketterijen te ontmaskeren en te weren. Efeze is op die punten echt een voorbeeldige gemeente. Er is op hun leer en ook op hun leven eigenlijk niets aan te merken. En toch, toch is de situatie niet zoals het hoort. “Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt”, zegt de Heer.
De kerkelijke organisatie loopt gesmeerd, de kerkdiensten worden trouw bezocht, hun inzet valt te prijzen, maar toch: de eerste liefde, de liefde, die er vroeger was, toen zij pas bekeerd waren, die wordt door de Heer node gemist.
En daardoor is hun gemeente-zijn, hun christen-zijn een kwestie van traditie geworden, van sleur, van lege vormen. De liefde tot de Heer en tot de mensen, die liefde die er vroeger was, ontbreekt nu. Helaas!
Hoe zou de Heer oordelen over onze gemeente?
Zeker, ook bij ons is veel positiefs te noemen, Maar is bij ons die eerste liefde, die liefde van het begin er nog wel? Of is het dienen van de Heer misschien ook bij ons verworden tot een sleur, tot lege vormen?
Daarvoor waarschuwt de Heer ook ons, als Hij zegt: Als jullie je niet willen bekeren, als jullie niet terugkeren tot die liefde van vroeger, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen.
125 jaar bestaan is dus nog geen garantie voor een voortdurend voortbestaan van onze gemeente. Ook onze gemeente heeft alleen maar toekomst als wij blijven bij de eerste liefde. Maar dan hebben wij ook Toekomst. Gegarandeerd! Als al ons doen en laten, ook wat wij doen in en voor de kerk, voortkomt uit liefde tot de Heer en tot Zijn Rijk, dan zal Hij ook onze gemeente in stand houden. Want Hij is immers de Heer, die de zeven sterren in zijn hand houdt, die tussen de zeven kandelaren wandelt. D.w.z. Hij is de Heer, aan wie alle macht gegeven is en bij wie zijn kerk geborgen is.
Als wij blijven bij die eerste liefde, dan zullen ook wij mogen eten van de boom des levens, die in het paradijs van god is. Dan wacht ook ons het heil van het Rijk van God.
S. Feenstra